Blog Uit het hart

Uit het hart | Bestaat er zoiets als een kusgeheugen?

© Celine Poppe

De dingen waarover we babbelen op een terras, bij een koffie of een glas wijn. Het leven en wat ons bezighoudt. In deze blog wil ik er een plaats aan geven.

Lieve Van de Velde

Gastvrouw van deze blog

Charlotte De Cooman
freelance medewerker
Charlotte De Cooman

Bestaat er zoiets als een kusgeheugen? 


Over kussen kan je eindeloos babbelen. Over die allerlaatste, of net die allereerste. Over de familiekus. Over de kus met je hond. Charlotte De Cooman duikt in haar kusgeheugen.

De eerste. Ik herinner me hem alsof het gisteren was. Het was op skivakantie in het eerste middelbaar. Tussen het hoofdgerecht en het dessert wenkte ik hem met een mysterieuze blik naar de toiletten, waar ik hem hartstochtelijk binnen deed, terwijl niemand doorhad dat wij verdwenen waren. Heel eventjes weg van de wereld, wij twee, met veel dolgedraaide vlinders, daar aan de lavabo’s van die oude wc’s met een vergezicht vol sneeuw door het kleine raampje. Enkele seconden later zat ik weer op mijn plaats, aan een andere tafel. En ik keek er al naar uit om het in de kamer aan mijn vriendinnen te vertellen. Het was gebeurd. Ik had voor de eerste keer iemands tong tegen de mijne gevoeld.

Op gewone schooldagen werd er ook al eens gekust. Mijn klasgenoten troepten samen op het pastorijpleintje zo’n 15 minuten voor de bel ging. Heel stoer met een sigaret half in de mond, kuste iedereen elkaar goeiemorgen. Ik deed er niet aan mee. En iedereen wist het ook. Laat haar maar in de ochtend met rust. Hoe vreemd was dat ook! Al dat grotemensengedoe met zo’n kille ochtendkus, terwijl handen geven in de klas het ergste was wat er voor hen kon gebeuren.

Er zouden er nog veel volgen in mijn leven; kusgelegenheden waar je het warm van krijgt of die je liever voor altijd wil vergeten. Een op hol geslagen betonmolen van de slechtste kusser ter wereld of een hartstochtelijke zoen met korte soms aarzelend getintel van nog onbekende lippen. Een ongevraagde aanraking van wang tegen wang, waarbij het schrikken van mijn lippen me de andere kant doen opkijken. De natte kus van een kind, vermengd met wat snot. Het vreemde gevoel bij het zien van een moeder die haar kind op de mond kust, en waarvan ik mij afvraag op welke leeftijd ze er beter mee stopt omdat het gênant begint te worden.
 
Mijn vriendin kust haar hond, niet op zijn hoofd of pootje, maar voluit op zijn slijmerige bek waarbij je zijn scherpe tanden kan zien. Ik doe het heel zachtjes bij mijn kat, met mijn neus tussen haar donsvachtje, waarna ze spinnend haar ogen sluit. Ze kan evenveel genieten van gezoen in haar nek als ikzelf, wanneer je iemands lippen voelt kriebelen langs je lijf.

Zouden de meeste mensen, net zoals ik, zich hun allereerste kus nog levendig kunnen herinneren? En wat zegt dat over iemand die het niet meer weet, maar intussen wel al 20 jaar aan de kusser in kwestie is blijven plakken? Bestaat er zoiets als een kusgeheugen dat gewist kan worden wanneer het te lang geleden is, om de kusloze mens te beschermen tegen groot verdriet, omdat hij het mooiste wat er bestaat moet missen?

De bijtkus
G
elukkig is er naast de romantische kus ook nog zoiets als ‘de familiekus’, maar ook die kan alle kanten uitgaan. Zo geef ik mijn ouders heel uitzonderlijk eens een kus. Met nieuwjaar, of een verjaardag. En mijn broers sla ik al helemaal over. Ik zag mijn ouders nog nooit een tong draaien. En maar best ook, ik word al ongemakkelijk bij de gedachte alleen al. Hier geen echte kuscultuur in de familie. Al kon mijn grootmoeder het zo zalig, kleine korte kusjes snel na elkaar, dat zachte gesmek in mijn oren, zoals niemand dat ooit nog deed, en afsluiten met een kruisje – God zegene, God beware u.
Nog zoiets lastig: het inschatten van het juiste aantal wangzoenen. Eén of 3 dat lukt nog vlot, maar die 2 en 4 voel ik nooit aankomen en brengen me steeds uit balans wanneer ze toch eens onverwacht opduiken. Met welke wang begin je eigenlijk het beste? En is er een leeftijd wanneer mensen minder of juist meer kussen verdienen?
En wat met de ultieme vernedering van een moedig kusinitiatief dat onbeantwoord bleef? Ik vraag me af als je aan mensen met een geliefde zou vragen wie het eerst begon, of ze het bij die herinnering aan hun eerste kus nog goed zouden weten. En ook wie begon, want het is toch zo’n ongelooflijk spannend moment.

“Als je zo lief wil zijn
Neem me dan mee naar huis
Leg je duim op mijn lippen
Kus me dan en bijt mijn tong af”
Spinvis zingt het zo mooi in het nummer Bijt mijn tong af, en pleit voor dappere kussers.

Ik sluit mijn ogen en voel het weer. Die zachte eerste kus van lang vervlogen tijden. Maar ik hoorde dat hij al een tijdje geleden gestorven is, die jongen van de sneeuwtoiletten. Al 23 jaar lang kan ik ze oproepen, zijn zachte lippen tegen de mijne en de tinteling van onze lijven die de tijd deden vergeten. En waarvan ik niet wist dat ze een blijvende herinnering zouden zijn van die allereerste tong tegen de mijne.

Lees ook:
Lieve Van de Velde
Lieve Van de Velde

Leestip | Als je gek wordt van de eetgeluiden van de mens naast jou 


Arjen van Veelen heeft zo zijn eigen strategie wanneer hij het op zijn heupen krijgt van de geluiden die andere mensen maken. Hij schreef er een herkenbaar verhaal over. 
Martyn F. Overweel
Terwijl ik dit stukje typ, werp ik schuldbewuste blikken naar de collega naast mij. Ik zit namelijk te eten, en dat gebeurt niet in alle stilte. Niet dat het compleet beestig klinkt, het zijn gewoon bescheiden eetgeluiden, allemaal heel menselijk. Maar het toeval wil dat ik hier net een leestip aan het maken ben voor het stuk over misofonie. De auteur - Arjen van Veelen - betrapt zich op moordneigingen wanneer hij de mens naast zich in de trein hoort eten.

Maar daar blijft het niet bij. Steeds meer geluiden drijven hem richting irritatie en waanzin. Hij heeft er zelf een remedie voor bedacht, maar die blijkt niet meer te werken. Zeker niet op dagen waarop hij moe is en de wereld extra hard binnenkomt. Hij maakt er een mooie analyse van. Zalig opgeschreven bovendien.

Lees hier:
Ann De Craemer
Freelance medewerker
Ann De Craemer

Lezers reageren op taalcolumn: “Ooit schreef iemand mij: ‘Ik ben verlieft op jou’”


Boze, juichende, geërgerde, empathische reacties. Onze mailbox stroomde vol na het stukje waarin Ann De Craemer poneerde dat ze liever single bleef dan samen te zijn met iemand die niet foutloos schrijft.

Getty
 Dat we ons, in de ellendige staat waarin de wereld verkeert, druk maken over taalfouten: ik vind het tegelijk belachelijk en troostend. Belachelijk, omdat er wel belangrijker zaken zijn. Troostend, omdat het betekent dat taal nog steeds iets losmaakt en mensen raakt. En dat deed het: mijn column over liefde in tijden van taalfouten bracht een storm aan reacties teweeg. Sommige lezers voelden mijn pijn. In een van de mails las ik: “Ooit schreef iemand mij een briefje met de woorden ‘Ik ben verlieft op jou’. Uiteraard heel lief, maar ik slaagde er niet in om door die kanjer van een schrijffout heen te kijken.”

Anderen schreven dat ik te streng was. Ik werd getroffen door de reactie van een vrouw die dt-fouten ook onverteerbaar vond, maar toch de liefde van haar leven vond in een man die er bij een eerste contact een had gemaakt: “Want wat hij schreef, was zonder meer poëtisch, grappig, zacht, stoutmoedig, brutaal of doordacht, en altijd interessant. Deze man afdanken voor een lapsus, een verstrooid moment, een onachtzame omgang met de syntaxis terwijl hij me op de meest verrassende momenten de prachtigste stukjes proza voerde, me deed smelten met spitsvondige taalvondsten, gevatte replieken en zelfgekruide woorden, dat was meer dan een brug te ver.”

Slik. Die kwam binnen. Ik stelde me de vraag of ik echt te streng was, want het kan natuurlijk dat mij hetzelfde zou overkomen als deze vrouw. Omdat ik taalfouten zo’n dealbreaker vind, moet ik misschien een app proberen waarbij je niet meteen met elkaar gaat chatten, zoals Breeze. Als we elkaar daarna schrijven en hij maakt een taalfout, zullen zijn présence en wat hij te vertellen had mij die misschien doen weglachen. Tegelijk denk ik: één of een paar taalfouten zal ik kunnen vergeten, maar als het een patroon blijkt te zijn: nee, sorry. Want dan gaat het om iemand die niet veel leest en weinig met schrijven heeft, en schrijven betekent alles voor mij.

Jij nerd!
En dan was er de reactie van de emeritus hoogleraar die me in zijn mail vermanend toesprak: “Is het niet zo dat Ann De Craemer zichzelf een taalnerd noemt? Dat ze helaas gelijk heeft? Maar dat iemand die taalkunde gestudeerd heeft, geen taalnerd hoort te zijn?” Ik antwoordde de man dat hij overschot van gelijk heeft. Ik schreef dat ik inderdaad taalkundige ben en me toch kan ergeren aan taalfouten, maar dat ik in mijn stukje van eergisteren had moeten vermelden dat in mijn borst twee talige zielen wonen, die van de taalgebruiker en die van de taalkundige. Een taalgebruiker is iemand die taal in het dagelijkse leven hanteert, met bepaalde voorkeuren, gevoeligheden en emoties over hoe taal wordt gebruikt. Dat is de persoon in mij die zich stoort aan dt-fouten, die ‘groter als’ met opgetrokken wenkbrauwen aanhoort en die huivert wanneer een Nederlander zegt ‘de koe, hij graast’ – want in Nederland is het woordgeslacht aan het verdwijnen. Het is de taalgebruiker die taalfouten soms ziet als een teken van slordigheid of een gebrek aan taalgevoel.

Een taalkundige, daarentegen, bekijkt taal vanuit een wetenschappelijke bril. Hij of zij observeert hoe taal evolueert zonder daar een waardeoordeel aan vast te hangen. De taalkundige in mij is gefascineerd door taalverandering en stelt zich vragen als: waarom wordt ‘groter als’ steeds vaker gezegd? Hoe komt het dat Nederlanders het woordgeslacht steeds vaker laten vervagen? De taalkundige ziet deze verschuivingen niet als fouten, maar als natuurlijke ontwikkelingen.

De taalgebruiker is een mens met passies en emoties, en behoort de liefde, waarover ik eergisteren schreef, niet bij uitstek tot het rijk der emotie, en is het daarom niet normaal dat ik me erger? Helaas wel. Ik zeg “helaas”, omdat ik meer van de taalkundige in mij hou dan van de taalgebruiker. Die laatste vind ik soms nogal hautain, dus de lezeres die de liefde van haar leven vond, heeft een punt.

Aan de lezers die mailden dat ze benieuwd zijn naar mijn boek: het is vooral geschreven met de pen van de taalkundige, dus u zult er meer fascinatie dan ergernis vinden. Vandaar de titel Taal is een kat, en vandaar de ondertitel: Over de schoonheid, humor en lenigheid van het Nederlands. Rode draad is dat je taal, en dan vooral de spreektaal, niet in een harnas kunt wringen. De taal wurmt zich daar telkens weer uit en is eigenzinnig als een kat.

Tot slot: ik maakte ook een fout in mijn tekst van dinsdag – daar wees een lezer me op. ‘Achillespees’ moest ‘achilleshiel’ zijn. De taalgebruiker in mij schaamt zich, maar de taalkundige leunt rustig achterover en denkt: waarom schreef ik dat? Omdat een pees, in tegenstelling tot een hiel, kan scheuren, en dus het beeld van een zwakke plek daardoor nog sterker wordt? Of is dit gewoon een poging van mijn gekwetste ego om me eruit te lullen? Ik laat mijn gespleten identiteit hierover in stilte verder vechten – de taalkundige met een kopje thee; de taalgebruiker in een hoekje in foetushouding.

Lees hier:
 
Lieve Van de Velde
Lieve Van de Velde

Leestip | Waar zitten die boeken met levenslust? 


Eva Berghmans ziet de eerste krokussen oppiepen en voelt een steek van vroege lente. Ook in haar hoofd en hart. En dus gaat ze in haar boekenkast op zoek naar boeken waar ze vrolijk van wordt. Lastige missie. 


Ik weet niet hoe het met u zit, maar zelf word ik doorgaans meer geraakt door duistere, zwarte, deprimerende boeken dan door boeken die een mens vrolijk maken. Ik ben niet de enige, want de boeken die in de prijzen vallen, zitten vaker wel dan niet in dat register. Of schrijvers ook af en toe het licht willen aandoen? Dat vroeg Sheila Sitalsing, juryvoorzitter van de Libris Literatuurprijs dan ook vorige week. Het was een verzuchting die bleef hangen bij collega Eva Berghmans. Zelf was ze net getroffen door een steek van lentelichtheid en ze wou iets lezen wat daarbij aansloot.
Het goede nieuws: ze vond het!

Lees hier:
An Olaerts
Wetenschapsredacteur en columnist
An Olaerts

Hoe de mol de samenleving ondergraaft: een fluwelen ruziestoker is het


Molshopen krijgen de vredelievendste mensen kwaad. De ene roept “Niet met mij!” en duwt een explosief in zijn plantsoen. De andere reageert: “Relax! Gewoon harken en klaar!” An Olaerts ziet het breder: "mollen delven een oude tegenstelling op in de samenleving, die tussen willen en overgeven."


Celine Poppe
Voor het ene kamp zijn mollen wonderlijke pelsdiertjes. In het andere kamp wekken ze alleen ergernis, soms met klemmen en vergif tot gevolg. Kamp 1 legt zich bij de feiten neer. Kamp 2 balt de vuisten. Daarna gaan de betrokken partijen elkaar te lijf. De ene begrijpt niet wat de andere in de mol ziet. Een fluwelen ruziestoker is het, die de samenhorigheid van mensen ondergraaft. Dat doet hij al eeuwen.

De mol is een territoriaal dier. Zijn terrein heeft een oppervlakte van gemiddeld 3.000 vierkante meter, tot ongeveer een meter diep. Daarbinnen verdraagt de mol geen gezelschap. Indringers moeten opdonderen, of ze worden gemold. Mollen haten mollen, en verliezers smaken heerlijk. Noem het een geval van Blut und Boden. Ook man en vrouw delen grond noch leven.
In de paartijd (nu!) vertrekt de mol­man op pad. Hij gaat op vrouwenbezoek, op vrouwenbezoek en op vrouwenbezoek. Blijven doet hij voor ieders comfort maar even. Zodra de romantiek is beleden, en het zaad gestort, maakt de molman zich uit de voeten. Kortom, zit er in uw tuin een mol, dan is het er maar eentje.

Alleen als er jongen zijn, wonen er tijdelijk meer mollen op uw erf. Maar na twee maanden moeten de mollenkinderen al op zoek naar hun eigen territorium. Daarvoor gaan ze meestal bovengronds. Daar komen ze verkeer en roofvogels tegen, waarbij ze worden overreden of opgegeten. Een andere belangrijke doodsoorzaak is verdrinking, ook al kunnen mollen zwemmen en zijn ze meester van de koolstofdioxide die ze in hun gangen uitademen. Mollen kunnen tot zes jaar oud worden, maar meestal halen ze hun eigen levensverwachting niet.

Mollengangen daarentegen overleven ruimschoots hun gravers. Er zijn mollenritten bekend die al honderd jaar onder dezelfde prikkeldraad doorlopen. Telkens wriemelt er een andere mol doorheen. Sterft een mol, dan wordt zijn gangenstelsel snel overgenomen door een ander exemplaar. Daarom zullen mollenjagers nooit zonder werk vallen. Het is een kringloop van komen en gaan. Ook voor mensen. Legt de ene mollenhater het loodje, dan neemt een andere de fakkel over. Voor mollenliefhebbers geldt net hetzelfde. Hun ruzies zijn eindeloos.

Regenwormen uitknijpen
Een mollengang loopt als een litteken tussen leven en laten leven en het niet kunnen laten. Vraag is hoe Epictetus zou reageren op een molshoop. Rijkdom, sprak de Griek stoïcijns, bestaat niet uit hébben, maar zit hem in weinig willen. Waarschijnlijk zou hij de molshoop niet eens opmerken.

Mollenergernis vergt controledrang en een afgemeten tuin, eentje waarin een afwijking in staat is om te storen. Verder moet de aanjager totalitair overtuigd zijn van zijn eigendom. Ook al wemelt het onder zijn pelouse van ongevraagde gasten. Eén koffielepel grond bevat meer leven dan er mensen zijn op aarde. Gelukkig werpen ze niet allemaal argumenten op zoals de mol. Maar toch, grond is een netwerk waar alles aan alles raakt. Moet je dan echt hopeloos met je scepter zwaaien en een mollenverdelger bellen? Het kan zo aangenaam zijn om ergens in te berusten. Toen de zon laatst scheen, ben ik opzettelijk naast een molshoop gaan liggen, om te doen alsof alles klopte, niet alleen een mollenhart.

Mollen spreken al eeuwen tot de verbeelding. In de collectie van het Antwerpse MAS zit een amulet van een mollenpootje. Mollen brengen geluk. Gulzigaards gaan nog verder. Lang geleden moest je het kloppende hart van een mol opeten, in ruil voor zienerskracht en succes voor altijd. En in een portemonnee van mollenvel raakt je geld nooit op.
Het plezier van een molshoop in de tuin is een zachte benadering van dezelfde fantasie. De aanwezigheid van een geheim vriendje voegt iets toe aan de werkelijkheid. Uiteraard rollen lieden uit kamp 2 nu met hun ogen. Al dat halfzachte geneuzel, over een grondrat dan nog. De mol is meedogenloos. Hij knijpt regenwormen uit zoals een tube tandpasta. Hap, slik, lekker, 36 kilo per jaar. En de kronkelaars die hij niet op krijgt, bijt hij in de kop, zodat ze te lam zijn om te ontsnappen. Alleen onmensen vinden zoiets leuk.

Niets zo sterk en zacht
Mollen zijn geen neutrale schepsels, nooit geweest. In zijn Bestiarium schrijft Leonardo da Vinci  dat de mol leeft zolang hij verborgen blijft. Zodra hij in het licht komt, gaat hij dood, net als een leugen. Mollen lokken geweld uit, omdat ze een verborgen leven leiden. Weinig mensen zien in hun leven een levende mol. Maar wanneer we sterven, dan verhuizen we naar zijn mollenrijk om te worden verteerd. In de golfclub veroorzaakt de mol verstuikte enkels. In de landbouw slaat een pik­dorser op hol van zoveel oneffenheid. En paarden breken zich de benen in de hopen op de paddock. Er zijn zoveel redenen om een hekel te hebben aan mollen.

Marc Hamer weet er alles van. Hij is jarenlang mollenvanger geweest. De tegenstelling tussen het willen van zijn klanten en de dood van zoveel mollen bleef wringen, tot hij ermee stopte en er een boek over schreef. Op Spotify leest hij de twintig hoofdstukken van How to catch a mole voor. Gezellig om je daarmee te begraven bij het slapengaan. Volgens Hamer is er niets zo sterk en niets zo zacht als een mol. Daar heb je de tegenstelling weer, nu ook in het beestje zelf.

Een mol weegt met 140 gram nauwelijks meer dan een pakje salami, maar is in staat om 15 kilo grond te verzetten in een uur. “Het kost hem geen moeite om zijn vuisten open te krijgen”, zegt Hamers. “En zijn nekspieren zijn zo hard als kiezel.” Anderzijds is zijn lieve mollenlijfje een proeve van tederheid en overgave. Om nog te zwijgen over de gevoeligheid van zijn neus. Daarin zitten duizenden tastorgaantjes waarmee hij temperaturen registreert, luchtdruk, vochtigheidsgraad en waarschijnlijk ook infrarode stralen. Het minste kruipdier voelt hij van heel ver komen. Mocht u niet gevoelig zijn voor de mol, dan is hij het wel voor u.

(In een eerdere versie van dit artikel stond koolstofmonoxide in plaats van koolstofdioxide)

Wat u, beste lezer, kan An Olaerts u overtuigen om de mol die in uw tuin huist ook in uw hart te laten huizen? Mail ons!

Lees ook:
 
Lieve Van de Velde
Lieve Van de Velde

Leestip | Doodgaan zonder kerk? 


Een column die doet nadenken is het, die van Tinneke Beekman vandaag. Het verschil tussen afscheid nemen van een overledene in een kerk en daarbuiten is minder klein dan we soms denken.


Getty
 We moeten nieuwe gemeenschappelijke rituelen vinden om onze doden te begraven, vindt Tinneke Beeckman. Ze begint haar column met een scène die we wellicht allemaal kennen: "Onlangs ging ik naar een begrafenis. Die was helemaal op maat van de overledene georganiseerd: de ceremonie, het decor, de foto’s, de getuigenissen en verhalen. Het was een ontroerend en treffend eerbetoon."
Met de volgende zin maakt ze een opvallende zwenk:  "Toch miste ik iets."
Wat ze miste? Een gevoel van collectiviteit, van opgaan in iets waartoe we samen gedoemd zijn. Iets dat ons verbindt. Want voor de dood zijn we allemaal gelijk. Onze lotsbestemming ligt op dezelfde plek, waar dat dan ook is.

Het is iets om over na te denken. En vooral: ze schreef het mooi op.

Lees hier:

Ann De Craemer
Freelance medewerker
Ann De Craemer

Ik blijf liever single dan dat ik samen ben met iemand die schrijffouten maakt


Dan vind je de liefde van je leven en lees je plots in een appje hoe jij de enigste bent in het leven van de andere. Of een kandidaat voor de liefde stuurt een mail met als afsluiter “Gr.” Ann De Craemer kan het niet aan. Taal is haar te dierbaar.


Jan Goossens
 Er zijn veel dealbreakers in de liefde. Slechte adem. Een bizarre obsessie met zijn moeder. Zonder blikken of blozen een pizza Hawaï bestellen. Maar bij mij ligt de lat ergens anders. Ik haak af op taalfouten. En niet zomaar een beetje. Eén enkele dt-fout in een verder vlekkeloze liefdesverklaring en ik krijg het benauwd. ‘Ik vindt jou leuk.’ Nee. Gewoon nee.

Ik heb net een nieuw boek uit dat over taal gaat en kreeg een mail van een journalist voor een interviewaanvraag. Hij sloot zijn mail, waarin hij me nog een geheel ander soort complimenten dan over mijn boek toewaaide, af met: “Gr”.
Gr. GR! Alsof we samen een appgroepje hebben waarin we kattenfilmpjes delen en afspraken maken over wie de chips meeneemt. Hoeveel zeeën van tijd zou deze man al gewonnen hebben door die afkorting te gebruiken. En vooral: hoe zou hij die besteed hebben? 11.233 stappen per dag zetten? Kitesurfen? Een cursus correct Nederlands volgen? Nee, jongen, ik vond je best wel interessant, maar met jou wordt het dus nooit wat. Want hoe kan iemand voor wie taal ook zijn vak is een mail op die manier afsluiten?

Gr’. ‘Mvg’. ‘Vrgr’: ik heb het al zo vaak gelezen en telkens weer ging het haar op mijn armen rechtstaan. Op iemand die de puntkomma correct weet te gebruiken of zijn emoties kan uiten zonder in elke zin een emoji te gebruiken, word ik dan weer meteen smoorverliefd.

Jij bent de enigste
Het is een probleem, want ik zou willen dat ik erboven kon staan. Dat ik de mens zag, de intentie, de pure emotie achter de boodschap. Maar de realiteit is dat ik geen pure emotie voel wanneer iemand “me huis” typt. Ik voel alleen een diepe, existentiële twijfel aan onze compatibiliteit. Want als je een dt-regel niet kent, wat ken je dan nog meer niet? Het verschil tussen ‘hun’ en ‘hen’? Het belang van interpunctie? De subtiliteiten van het leven zelf? En dan zwijg ik nog over pareltjes als ‘Ben je eigenlijk groter als mij?’

Misschien ben ik te streng. Misschien is de man die ‘jij word’ schrijft wel een fantastische vent, vol liefde en humor en het vermogen om de schroeven in een Ikea-kastje correct te plaatsen. Of beter nog: iemand die niet eens een handleiding nodig heeft. Die intuïtief weet hoe alles in elkaar zit, zowel het kastje als het leven. Maar ik zal het nooit weten. Ik zal hem niet ontmoeten, want ik ben al afgehaakt bij zijn bericht.

Is dat oneerlijk? Misschien. Maar zeg nu zelf: zou jij als schrijver je leven willen delen met iemand die ‘naar de stad’ schrijft als ‘na de stad’? Of iemand die denkt dat ‘enigste’ een correct woord is? Of dat ‘ik besef me’ een volkomen legitieme zin is?
Taal is mijn zwakte. Mijn achillespees. Mijn guilty pleasure en mijn genadeloze beoordelingscriterium. Misschien mis ik daardoor de liefde van mijn leven. Maar dan troost ik mezelf met de gedachte dat mijn app-gesprekken in elk geval correct blijven.
Met gr. gr. ofte grammaticale groet,
Een taalnerd met bindingsangst

Wat u, beste lezer, volgt u de kronkels van Ann De Craemer of denkt u: ach. Mail ons! 

Lees ook:
Lieve Van de Velde
Lieve Van de Velde

Een lezeres reageert: Ook pluskinderen worden helaas groot


Een mooie reactie van een lezeres op het stukje van Cathérine De Kock over de snelheid waarmee haar zoon uit zijn kinderleven groeit. Rita Lemmens had het nooit verwacht, maar ze voelt dezelfde spijt bij haar pluskinderen. 
 Ik leerde mijn pluskinderen kennen toen ze 8 en 11 jaar waren. Als prille dertiger stapte ik bruusk hun leven in. In mijn vriendenkring waren er een paar baby'tjes. Ik had dus wel een idee hoe een gezin er 'hoort' uit te zien. Maar plots woonde ik samen met kinderen die stonden te popelen om de tienerjaren in te duiken. En stonden al mijn ideeën over een gezin op zijn kop.
 
 Als ik nu naar foto's uit die periode terugkijk, kan ik niet geloven hoe jong de kinderen daar nog zijn. De oudste zoon nog zonder de baard in de keel. Met de mooiste blauwe ogen ter wereld verkende hij de ruimte, krioelde hij met zijn zus en greep hij willekeurig naar onze handen en vingers. De jongste wilde spelen en dansen, roekeloos en met pit.
 Een babbelkous was het, die al haar verhalen, klein of groot, tot in de kleinste details, aan ons kwijt wilde. Een meisje dat me in eerste instantie omarmde als speelkameraad, maar later soms ook niet wist hoe die relatie er dan precies moest uitzien.
 
 Ik was er niet meteen klaar voor. Al dat kindergeweld beklemde me vaak, hoewel ik niets liever dan hun goedkeuring wilde, het recht zocht om er bij te horen en me helemaal thuis te voelen.
 Ik zocht naar mijn rol tussen zorgen voor het (kindvriendelijke) avondmaal, maar geen bokes smeren, hun kleren wassen, maar geen kleren kopen. Luisteren naar hun schoolverhalen, maar niet naar het oudercontact gaan. Ons een echt gezin voelen op vakantie, maar weten dat bij thuiskomst de andere helft van het gezin wacht. Knuffels ontvangen, met een bang hart dat ze me ooit niet meer zouden zien staan.
 
Deze week wordt de oudste 18 jaar. Ik kijk naar zijn gespierde borstkas en zijn nieuwe ringbaard. Ik voel zijn spanning naar het komende jaar, waarin al zijn vrienden misschien uitvliegen en hij niet weet in welke richting hij mee wil. Zijn natuurlijke tegenzin voor verandering. Mijn hart krimpt. Binnenkort is hij het huis uit. 

 Ik had dit gevoel niet verwacht. Regelmatig dacht ik dat het makkelijker zou zijn als ze gewoon bij hun mama zouden wonen, in hun ouderlijk huis. Dat ik me geen zorgen zou moeten maken of ze graag naar ons komen, of alles goed gaat met hen, dat ik me niet meer zou moeten hechten en altijd opnieuw loslaten. 

 Maar dat schip is allang gepasseerd. Ze zijn onder mijn huid gekropen.
 
 Als ze hilarische of onnozele grappen maken aan tafel, probeer ik er nu een foto van te maken. Een foto die voor eeuwig blijft stilstaan. Als ze onstuimig en vol leven elkaar in de haren vliegen om zich daarna levenloos terug op hun scherm te concentreren, verwonder ik mij over hun eigenzinnigheid, over hun durf om gewoon zichzelf te zijn.
Ik bewonder het gemak waarmee ze leven naar hun voorwaarden, zoals een puber dat zo graag doet. En wens hen toe dat ze zich overal ter wereld kunnen bewegen, met de rust dat ze geliefd zijn. Een anker dat ze altijd bij zich mogen dragen.
 
 Het leven wordt voorwaarts geleefd en achterwaarts begrepen. Ik zou willen dat ik al die momentjes, prachtig én moeilijk, meer tot mij had genomen. Me er meer in gewenteld en gesmeten had. Maar tegelijkertijd wil ik mild zijn voor mezelf. Nieuw samengestelde gezinnen kosten tijd. Kijk hoever we al geraakt zijn. En kijk eens hoeveel tijd er nog voor ons ligt.
 
Lees ook:
Cathérine De Kock
Cathérine De Kock

Mijn kind wordt groot en ik wil dat helemaal niet


Kinderen moeten zo snel mogelijk zelfstandig zijn: dat was het idee van Cathérine De Kock over ouderschap. Maar nu haar zoon stilaan een puber wordt, vindt ze al dat groot worden maar niks. “Die kleine moet onder een stolp. Nu en voor altijd.”
Celine Poppe
Onlangs stond ik te vechten tegen de tranen, aan de rekken met deodorants in de supermarkt. Mijn oudste zoon begint namelijk anders te ruiken. Naar man. Zijn schattige wipneus begint op die van zijn vader te lijken. Ik merk dat hij soms anders beweegt, hoekiger, lomer. En zie ik daar een puistje? Ja hoor.

Mijn verstand zegt: zo hoort het, dit is goed en spannend en prachtig. Mijn gevoel zegt: néé, stop met dat groeien en veranderen! Ik wil helemaal geen deo kopen voor mijn zoon. Hij moet altijd naar kuikentjesdons blijven ruiken.
Maar ik kan er niet omheen: hij is geen snoezig kind meer, en ook nog geen puber. Hij zit in een vreemdsoortig vagevuur van de puberteit, waarin ik me meer gevangen voel dan hij. Ik struikel terwijl hij door deze periode van zijn leven huppelt (dat huppelen doet hij nog af en toe echt en dan maakt mijn hart mee een sprongetje). Meisjes zijn voorlopig niet interessant (en jongens ook niet, die zijn er om mee te voetballen), en hij lust nog altijd geen bloemkool. In essentie is er niet zo gek veel veranderd tegenover pakweg vijf jaar geleden.

Toch. Eén ding: voor het eerst in mijn leven wil ik niet dat mijn kinderen groot worden. De tijd moet gestopt. Die kleine moet blijven passen op mijn schoot. Hij moet onder een stolp. Nu en voor altijd.
Raar, want ik ben altijd ondubbelzinnig blij geweest met elke mijlpaal die mijn kinderen haalden. Niks nostalgie, geen greintje sentimentaliteit over wat niet meer is of zal zijn. Toen hij en zijn jongere broer voor het eerst naar de kleuterschool gingen, was ik opgelucht: oef, geen baby’s meer. Ik keek ernaar uit hoe de leerkrachten en hun klasgenootjes hen zelfstandiger zouden maken. Op de eerste schooldag in het eerste leerjaar zag ik rond mij steevast moeders en vaders met natte ogen. Wees toch blij, dacht ik, onze kinderen gaan leren lezen: hoe geweldig is dat niet (en hoeveel stiller zal het worden op de achterbank).

Egocentrisme of controledwang
Fietsen, zwemmen, zindelijk zijn: mijn zonen konden het voor mij niet snel genoeg leren. Ik zag hen ook glimmen als ze weer iets zelf konden. Hun veters knopen, hun huiswerk maken: dat ze het verdorie zelf doen. Dat is toch het doel van ouderschap: dat ze het allemaal zelf kunnen en weten en op hun eigen benen kunnen staan? Ouders die heimwee hebben naar de periode dat hun kind nog een baby was? Ik heb ze nooit gesnapt. Kinderen heb ik altijd pas echt interessant gevonden als ze konden praten. Nu probeer ik op straat plots de blik van baby’s te vangen in de hoop dan ik zo’n koddig tandeloos glimlachje terugkrijg. Wat is dat toch met mij?

Is het omdat ik door mijn zoon geconfronteerd word met het feit dat ik ouder word? Dat het voor mij nu echt gedaan is met spelen? Gaat dit dus eigenlijk over mij en niet over hem, ben ik werkelijk zo egocentrisch? Of is het controledrang? Overdreven ouderlijke bezorgdheid? Prepuberale paniek? Ik gun hem nochtans alle nieuwe ervaringen die hem buiten de stolp te wachten staan. Ik wil geen kind dat tot zijn dertigste thuis blijft wonen, echt niet. Rationeel sta ik voor hem te juichen: groei, kerel! Maar mijn hart doet toch een beetje zeer.

Straks mag ik niet meer kiezen wat hij aantrekt. Straks hangt zijn jongenskamer in vertederend mintgroen vol met posters van bands die ik misschien niet ken. Zijn kamer wordt een fort waarin ik niet meer binnen mag. Straks heeft hij geheimen en vindt hij zichzelf te oud om nog geknuffeld te worden. Straks ben ik te klein voor hem.

Wat u, beste lezer, herkent u zich in de kronkels van Cathérine? Mail ons!

Lees ook:
Lieve Van de Velde
Lieve Van de Velde

Mooigedacht (103): "Verspil je energie niet aan wanhoop"


In de reeks Mooigedacht: de meest beklijvende, inspirerende uitspraken uit de krant. Doe er uw voordeel mee.
Alexia Leysen
"Het nieuws, je zou er depressief van worden". Hoort u die verzuchting ook wel eens vaker de laatste weken? Hilde De Baerdemaeker komt er in de rubriek "De zin" ook op uit. Maar zij geeft er een constructieve draai aan: "Hoewel het oké is om soms verdriet te voelen over de ecologische en humanitaire crisissen, er depressief van worden helpt niemand. De hoop opgeven, dat werkt averechts. De wonderlijk inspirerende natuurvoorvechter Jane Goodall raadt daarom aan om de slagzin ‘think globally, act locally’ te vereenvoudigen. Ik leef naar haar wijze raad: doe lokaal wat je kan, en focus op de positieve impact die je hebt. Verspil je energie niet aan wanhoop."

Lees hier:


Anne Mijnbeek
Medewerker Cultuurredactie
Anne Mijnbeek

Lezers die ook afscheid namen van een huis: “Ik zie flarden uit mijn kindertijd opnieuw passeren”


Anne Mijnbeek schreef eerder de week over het gemis van haar opa en oma, en afscheid moeten nemen van het huis waar haar familie 65 jaar geschiedenis heeft opgebouwd. Veel lezers herkenden zich in haar verhaal. Een selectie uit de reacties.
Getty
Vorig jaar overleden mijn beide grootouders. Zij lieten het huis achter waar ze 65 jaar hebben gewoond en hun vijf kinderen en vier kleinkinderen hebben zien opgroeien. Vier maanden na het overlijden van mijn opa is het huis nog altijd een stilleven van de laatste periode van zijn leven, zo schreef ik. “Het huis houdt mijn grootouders nog eventjes in leven en het afscheid kan nog even worden uitgesteld.”

Ik had niet verwacht dat mijn verhaal, dat voor mij zo persoonlijk en kwetsbaar is, herkenbaar zou zijn voor zoveel mensen. Ik ben overweldigd door de hoeveelheid reacties die ik heb ontvangen en heb met tranen in mijn ogen de verhalen gelezen. Oneindig veel dank voor het delen, hier volgt een selectie van de reacties.

Nieuwe betekenis
“Ruim een half jaar geleden overleed mijn lieve moeder. Onze vader overleed al tien jaar eerder. Samen met mijn broer maakten we in etappes afgelopen maanden de ouderlijke woning leeg. We wisselen onze herinneringen en verhalen uit. Onze kindertijd komt voorbij in foto’s, videobanden, een oude cassetterecorder. We lachen en huilen, en drinken koffie uit de oude thermos.”

“Een klein oud kadertje krijgt opeens een nieuwe betekenis. Dus verhuizen dozen vol spulletjes die vroeger een andere, vaste plek hadden, mee naar het huis van onszelf of onze kinderen. Enerzijds om daar de herinnering te bewaren, anderzijds voor een nieuw verhaal.”

“Ik herken het gevoel dat je de scène lang wil koesteren. Maar na enkele maanden groeit nu bij mij ook een gevoel dat ik het opruimen en sorteren wil afsluiten – verdriet en gemis zijn ook zo ontzettend vermoeiend. De container voor de laatste spullen die geen andere bestemming meer kunnen krijgen, is besteld. Dan pas zal ik het huis ook stofzuigen en misschien schoonmaken. Want nu is er nog de geur van het huis die ik zo goed herken. Straks zal ook dat veranderen.” (Tania Jannis)

Het gevoel dat spullen hernieuwde waarde krijgen, wordt gedeeld:
“Velen van ons maken dit mee. Plots is een oude vaas of stoel of iets anders geen ‘oude rommel’ dat naar het containerpark mag. Nu mag het absoluut niet weg.” (Annie Van Houte)

Een inbreuk op het heilige
“Sinds korte tijd staat het huis van mijn grootouders te koop. Ook wij zullen binnenkort afscheid moeten nemen van onze familiegeschiedenis. Mijn grootouders hebben er hun hele leven gewoond, ze bouwden het huis in 1961. Een prachtig huis met een grote tuin in een rustige straat van een klein West-Vlaams dorp.”

“Het huis is al die jaren hetzelfde gebleven. Telkens ik er nu binnenstap, zie ik flarden uit onze eigen kindertijd passeren. Maar ook die van mijn overleden moeder en de levensgeschiedenis van mijn grootouders zelf. Nu we kast voor kast aan het leegmaken zijn, ontdekken en herontdekken we. Foto’s van toen mijn grootouders jong en verliefd waren, oude artikels over mijn grootvader, die muzikant was, maar ook de trouwboekjes van mijn betovergrootvader en onze nieuwjaarsbrieven van toen mijn broer en ik acht en tien jaar oud waren. Een hele familiegeschiedenis, achter piekfijn verzorgde deuren van oude vitrinekasten.”

“Het leegmaken van het huis voelt haast als een inbreuk op wat heilig is. We openen kasten die we vroeger niet durfden (of mochten) openen. Ik neem mee wat ik wil koesteren van die familiegeschiedenis. Het mooie servies, de platenspeler, het kookboek van de boerinnenbond. Maar ook oude prulletjes waar we vroeger mee speelden – mijn grootmoeder bewaarde alles. De saxofoon van mijn grootvader staat ondertussen ook bij mij thuis, met de ambitie om er op te leren spelen.”

“Met elke kast die we leeghalen, verandert het huis beetje per beetje en voelt het steeds minder als hun thuis. Ik hoop van harte dat de nieuwe eigenaars er ook zo’n mooie familiegeschiedenis in kunnen opbouwen.” (Annelies Delchambre)

Keukentegeltjes
“Mijn lieve opa stierf in de zomer van 2020. Ik was toen net geen 23. Mijn hele leven woonde hij in datzelfde huis, met die lichtblauwe gevel, om de hoek van onze straat. Ik heb zoveel herinneringen in dat huis, maar enkele jaren geleden is het verkocht en grondig verbouwd. Het is nu strak wit en totaal karakterloos. Mijn ouders hadden het graag gehouden, maar er waren helaas nog andere broers in het spel.”

“Een tweetal jaar geleden passeerde ik er toevallig – meestal loop ik het blokje om – toen bouwvakkers in opdracht van de nieuwe eigenaars alles aan het ontmantelen waren. Ik kon toen een laatste keer naar binnen. Ik heb aan de werkmannen gevraagd of zij een aantal van mijn opa’s keukentegeltjes van de muur konden halen. Ik hoop die tegeltjes ooit in mijn eigen appartement of keuken te kunnen verwerken. Zo blijven de herinneringen aan zijn warme huisje altijd een beetje bij mij.” (Julie Beausaert)

Museum
“En dan verdeel je de spullen van oma en opa onder de kinderen. Sommigen nemen die spullen als houvast uit hun kinderjaren mee naar hun eigen leven. Plots hangt er dan een luster die je eigenlijk niet zo mooi vindt, en staan er 500 klassieke cd’s in je kast waar je nooit naar luistert. Ze wegdoen – zelfs tien jaar later – voelt alsof je overleden ouders onrecht aandoen. Er af en toe een schenken aan een melomaan lukt nog zonder schuldgevoel. Voorouders (1901) die je nooit gekend hebt, hangen met strenge blik in gouden ronde kaders. Onze kinderen beweren dat zij er geen moeite mee gaan hebben ons ‘museum’ op te ruimen na ons overlijden... Ik hoop het. Intussen is mijn eerste werk elke ochtend: ‘wat kan ik vandaag weggeven? Less is more.” (Kristin Van Orshoven)

“Wat blijft er over?”
“Ik ben 62. Ik heb een terminale ziekte, maar tot nu toe gaat dat nog altijd goed. Toch twijfel ik al drie jaar of ik mijn huis moet verkopen. Het is het huis waar mijn kinderen geboren zijn, waar we samen zoveel jaren hebben geleefd. Inmiddels zijn ze vertrokken, maar ze komen nog vaak binnenvallen.”

“Dat huis is het beeld van ons leven samen. Wat blijft er over wanneer het weg is?” (Anouk Brokx)

Een thuis maak je samen
“Dit gevoel is voor mij en mijn zonen heel herkenbaar. Onlangs werd het huis verkocht dat ik met mijn ex-partner had. Zowel bij mij, als bij de jongens, is dat nieuws hard aangekomen. Na onze scheiding was het voor hen opnieuw een verlies: afscheid nemen van een vertrouwde omgeving, ‘hun’ kamer moeten achterlaten en beseffen dat ze nooit meer op hun vaste plekjes zouden spelen. Voor mij was het een zeer tastbaar ‘bewijs’ van het einde van onze relatie en alle dromen die we ooit hadden, zowel voor onszelf als de kinderen.”

“Onlangs ben ik met onze jongste zoon (acht jaar) nog eens langsgeweest. Hij wilde heel bewust afscheid nemen van het huis en van zijn kamer. Ik voelde me heel klein toen we samen door de lege kamers dwaalden, en hij met ogen vol tranen heel ernstig om zich heen keek. Hij heeft alles nog eens aangeraakt en ook zelfs sommige muren ‘geknuffeld’, wat me toch ook even heeft doen glimlachen.”

“Ik kan alleen maar vasthouden aan wat ik tegen hem zeg als de tranen opnieuw even de overhand nemen en ik probeer om hem te troosten: ‘een thuis maak je met de mensen om je heen, en de mooie herinneringen kan niemand je afnemen.’”

“Laat de tijd ook vooral zijn werk maar doen, om de scherpste randjes zachtjes af te vijlen.” (Virginie Vanallemeersch)

Thuis in gedachten
“Tien jaar geleden hebben we afscheid genomen van ons ouderlijk huis, toen tien jaar na mijn moeder ook mijn vader overleed. Toen moesten we met zijn drieën ons ouderlijk huis leeghalen. Drie jonge veertigers, met een eigen gezin en een woonplaats op meer dan 60 kilometer van dat huis.”

“Ik vond het in mijn jeugd in de zomers een fijne plaats om te wonen, maar in de winters was het er koud en vochtig. Het had geen centrale verwarming en geen aansluiting op de waterleiding of riolering. Wel een waterput, een septische put en een afvoer naar de beek. Ik denk dat mijn broer mijn gevoel deelde, mijn oudere zus vond het een afschuwelijke plek en kwam er ook nooit meer logeren toen ze eenmaal op eigen benen stond.”

“Mijn vader had gehoopt dat we het als buitenhuis gingen houden, maar dat was volledig onrealistisch. Er was te veel werk aan en we waren alle drie bewust vertrokken uit het Pajottenland. Het moest leeggemaakt en verkocht worden.”

“Na het overlijden van mijn vader hebben we alle drie afzonderlijk een rondje door het huis gemaakt en nagedacht over wat we wilden. Het was gemakkelijk, niemand wilde iets wat de anderen wel heel graag mee wilden. En toen begon de grote opdracht, maak een huis leeg waar veertig jaar in gewoond is. Gelukkig had onze vader een lieve partner (met een eigen huis) met een groot netwerk. Wij sorteerden alles in dozen en zij bracht dingen naar het vrouwenhuis, het asielcentrum, de kringloopwinkel, of vrienden die het konden gebruiken.”

“De allerlaatste keer zijn we in het lege huis gaan picknicken met onze kinderen en partners. We hebben een laatste keer op de stenen achter het huis getekend, en maakten een laatste tocht door de velden en rond de beek. Daarna heb ik dag gezegd tegen het huis.”

“En nu, als ik niet kan slapen, dan loop ik in gedachten nog af en toe door het huis. Door de tuin, de fietsenberging, de serre …” (Barbara Gansemans)

Lees ook:
Anne Mijnbeek
Medewerker Cultuurredactie
Anne Mijnbeek

Hoe neem je afscheid van een huis vol herinneringen en emoties?


Een baksteen in je maag is één ding, een hoop bakstenen in je hart is iets anders. Een huis is voor veel mensen een vat vol herinneringen en emoties. Er afscheid van nemen is dan even moeilijk als een pleister van een wonde trekken, weet Anne Mijnbeek.
Johan Dockx
 Naast de achterdeur van het huis staan opa’s klompen. Ze zijn met leer bekleed. Aan de kapstok hangt zijn petje, dat door de zon vergeeld is. Op de eettafel ligt de krant opengeslagen. Opa’s favoriete koffiemok staat er rechtsboven. Naast de krant liggen zijn leesbril, en een pen voor het onderstrepen van zijn favoriete series op de televisiebladzijden.

Alles in het huis voelt alsof hij er nog is, alsof hij even naar het toilet is en zo direct weer verder gaat met de krant te lezen. Maar dat is niet zo. Opa is in november overleden. De klompen zijn er neergezet, net als de krant op de eettafel is gelegd,  om de indruk te wekken dat het huis nog bewoond is. Maar het is een oude krant en in opa’s mok heeft al maanden geen koffie gezeten.

Mijn opa en oma hebben bijna hun hele huwelijk in het huis gewoond, welgeteld 65 jaar. Op de laatste twee maanden van mijn oma’s leven na. Toen werd haar dementie te erg en ging ze naar een verzorgingstehuis met gespecialiseerde zorg. In augustus 2024 overleed ze, in november opa ook. Maar in het huis voelt het alsof ze er nog zijn.

Dat komt ook omdat mijn familie dat gevoel in stand houdt. Die scène van eerder is door mijn familie gecreëerd. Af en toe verwisselt mijn tante de krant voor een iets recenter exemplaar. Elke ochtend doet iemand van de familie de gordijnen open, elke avond doet iemand ze weer dicht. De lampen in het huis zijn op een automatische timer gezet. Het is een groot toneelspel om de schijn van levendigheid in het huis op te houden. Voor de buitenwereld, zo verantwoorden we het, maar stiekem ook om de situatie voor onszelf te verzachten.

Mijn grootouders hadden, zoals ook af te leiden valt uit de duur van hun huwelijk, een zeer respectabele leeftijd toen zij overleden. Als familie hielden we er al even rekening mee dat ze er misschien niet lang meer zouden zijn. Maar dat we dan ook afscheid zouden moeten nemen van het huis waar onze familiegeschiedenis ligt, daar had niemand van ons bij stilgestaan.

Alles blijft levend
Veel mensen wonen niet hun hele leven op dezelfde plek, laat staan in hetzelfde huis. Mensen gaan kleiner wonen wanneer hun kinderen het huis uit zijn, verhuizen naar een appartement wanneer ze het onderhoud van hun tuin niet meer bij kunnen houden, of gaan naar een rusthuis waar ze de nodige ondersteuning krijgen. Hoe dan ook, er komt ergens tussendoor wel een moment dat er een grote schoonmaak plaatsvindt, dat alle artefacten van iemands leven door de handen gaan en gecureerd worden. Binnenkort moet dus ook onze familie 65 jaar geschiedenis in één keer gaan opruimen.

“Sterven is verhuizen van de buitenwereld naar het hart van iedereen die van je houdt”, stelt rouwexpert Manu Keirse in zijn boek Rouwen is liefde. Het huis van mijn grootouders laat nu nog zien hoe hun leven in de buitenwereld geweest is. Om in de beeldtaal van Keirse te blijven: opa en oma zijn al ingetrokken in hun nieuwe huis, maar hun spullen zijn nog niet meeverhuisd. Het is een stilleven uit de laatste periode van het leven. Zolang het koffiekopje nog op tafel staat en de klompen nog naast de achterdeur staan, voelt hun overlijden niet als iets definitiefs. Het huis houdt mijn grootouders nog eventjes in leven en het afscheid kan nog even worden uitgesteld.

Het zal straks voelen als de laatste aflevering van Friends, waar het zestal voor de laatste keer in Monica en Rachels appartement staat. Nog één laatste keer kijken ze om zich heen. Alles wat ze er hebben meegemaakt flitst weer voorbij. Dan stappen ze naar buiten en trekken ze de voordeur achter zich dicht, een definitief einde van dat leven.

Die laatste krant die nog op de eettafel lag, zal onvermijdelijk in de papierbak eindigen en niet vervangen worden. Maar ik had zo graag nog een keer de krant op de eettafel verwisseld voor het exemplaar waarin dit artikel staat. Dat ik nog een keer verse koffie in opa’s mok zou kunnen schenken. Dat hij een slok neemt en zijn leesbril op het puntje van zijn neus zet. Zo graag zou ik nog een keer tegenover hem zitten terwijl hij het artikel aandachtig leest, waarna hij opkijkt en zegt: “Mooi gedaan, meisje.”
Afscheid nemen van een persoon doe je nooit helemaal. De mensen van wie je houdt, zullen altijd een plekje in je hart hebben. Maar op de fysieke plaats die in je hoofd zo onlosmakelijk verbonden is met die dierbaren, zullen vroeg of laat anderen aan hun eigen geschiedenis gaan schrijven.

Wat u, beste lezer, herkent u het gevoel van Anne? Mail ons.

Lees ook:
 
Lieve Van de Velde
Lieve Van de Velde

Leestip | Waarom moeten kandidaat-vaders aan de zijlijn staan? 


Een eindeloos ivf-traject. De ene mislukking na de andere. Een slopende periode. Tomas Vandecasteele stond erbij en incasseerde. Hij schreef een stuk over de rol van de man in zo'n traject. En die rol is meer dan die van zaadleverancier.

 
nyt
Tomas Vandecasteele en zijn vrouw probeerden tien jaar lang vruchteloos fertiliteitsbehandelingen. Een medische lijdensweg. Hij schreef er een stuk over dat recht uit het hart komt. Een citaat:

"Een uitputtend proces waarin niemand de moeite nam om ons voor te bereiden op een mogelijke uitkomst die níét leidde tot suikerbonen en roze wolken. Een proces dat zich voor mij medisch beperkte tot de momenten dat ik op de dienst urologie zaad moest 'opwekken' in een kamertje waar een gescheurd seksblaadje ter ondersteuning lag. Zaad dat bovendien zorgvuldig herleid zou worden tot één zaadcel (icsi): geen natuurlijke selectie, geen willekeur. Ik voelde me herleid tot mijn biologische aard, ontdaan van wil, emotie, eigenheid. Dit was mijn deel, dit was wat ik kon en moest doen, niet meer, niet minder, maar voor mij het abrupte eind van een ‘ons’ in dit verhaal. Ik was geen deel meer van het proces en moest vanaf de zijlijn toekijken."

Een belangrijk stuk, een eyeopener.

Lees het hier:
Karlien Beckers
Redacteur Binnenland
Karlien Beckers
Celine Poppe

Waarom ik de dresscode op het werk liever aan mijn cowboylaarzen veeg 


Spaghettibandjes. Joggingbroeken. Sportjasjes. Vintage cowboylaarzen. Een seventies jumpsuit. Een korte broek. Een saaie trui. Een driedelig pak. Er zijn geen grenzen aan wat je op het werk draagt en kunt dragen, vindt Karlien Beckers.

 “Blote schouders, dat vind ik echt onprofessioneel”, poneerde een collega vorige week. “Waarom dan?”, vroeg ik haar. En wat met doorzichtige hemdjes? Een ontbloot middenrif? Van dat laatste had een jongere collega al eens gezegd dat ze dat niet aandurfde wegens “misschien toch iets te veel van het goede”. Dat zette me aan het denken. Wat zijn de ongeschreven regels van een dresscode op het werk?

Elke werkplek is doorgaans een mengelmoes van stijlen én meningen daarover. Ik ken ze ook, de sneakerfanaten en de vrouwen die dag na dag tien centimeter hoge hakken dragen. De Y2K’ers: losse broek, gehaakte top of oversized T-shirt. De mannen die elke dag in pak komen. De ik-draag-dezelfde-drie-tshirts-in-combinatie-met-twee-broekenmensen.  Mijn kleerkast, daarentegen, is zo groot dat ik het amper kan verantwoorden. Al probeer ik: “Ik heb mode gestudeerd”, “ik style fotoshoots met mijn eigen kleren”, zeg ik aan mijn partner die wanhopig kijkt, terwijl de al helemaal volgestouwde kleerkast/kamer langzaam dichtslibt. Dat klopt allemaal, maar eerlijk: ik haal er gewoon plezier uit. Van mijn volumineuze rok in brokaat van Dries Van Noten tot mijn tweedehandse cowboylaarzen, het zijn mijn baby’s. Mode is mijn vangnet. Mijn kledingkeuze zegt niet alleen iets over hoe ik me voel, het dient evenzeer als pantser. 
Dat kwam zo: als jonge puber was ik niet bepaald populair. Ik had geen oudere broers die al bier dronken, en al evenmin een ontluikende boezem. Wat ik wel had, was een felrood brilmontuurtje met blauwe driehoeken aan de zijkant en gouden zigzaglijnen. Na twee eerder eenzame jaren in het middelbaar had ik besloten: grappiger of cooler kon ik mezelf niet maken, maar diezelfde top en sneakers die meer populaire meisjes droegen, die kocht ik met mijn zakgeld. Die shift in kledingstijl werkte – tot mijn eigen verbazing – belachelijk goed. Dat en lenzen in plaats van mijn brilletje. 
Karlien Beckers x 3
Karlien Beckers x 3
Nu cosplay ik mijn weg door het professionele leven. Soms met hoge hakken en flamboyante jurken, soms met losse broeken en een hemd waar een geborduurde kat uit de borstzak komt piepen. En een van mijn laatste aanwinsten: zilveren laarzen bedekt met pailletten. Als ik ze draag, voel ik me net zoals toen ik een jaar of zes was en mijn vader een paarse tutu voor mij had gemaakt. Ik kan er de wereld mee aan. Met de jaren groeide mijn vestimentaire moed. Waar de kleren eerst een harnas waren – hoe groter de faalangst, hoe gesofisticeerder de outfit – zijn ze nu een bron van plezier. Elke dag beslis ik welk stukje van mezelf ik wil tonen, en dus ook wat ik een beetje word.

Zijn wie je bent
Evenveel plezier schep ik in de outfits van mijn collega’s. Ik bewonder mijn mede-modefanaten. Van zijden sjaaltjes bij kostuumvesten, over transparante korsetten tot knalroze jurken, ik hou van hun bravoure. Even leuk is het om te zien dat een minder flamboyante collega een trui in een nieuwe kleur draagt. Ik zie er de stappen in die ik heb afgelegd, ik herinner me het plezier als je daar zelfvertrouwen in vindt. Ik probeer hen er telkens mee te complimenteren. Omdat ik wil dat ze weten dat ik het heb gezien, dat ik dat stukje van hen heb gezien.

Door de band genomen zie je op de meeste werkplekken drie types. Ten eerste zijn er de m’as-tu-vu-mensen. Kledij is iets persoonlijks, een uitdrukking van wie ze zijn. Liefst is die vestimentaire keuze ook niet al te generisch. Felle kleuren of juist alleen gitzwarte ensembles, Y2K of juist zeer klassiek, zolang het maar een eigenheid/persoonlijkheid toont. Zo is er een collega die steevast komt werken in kostuum, inclusief hoed. Ik kan me zijn woonkamer niet anders voorstellen dan altijd keurig opgeruimd. Geen lege pizzadozen op de salontafel, geen rondslingerende notitieboekjes op elke kast, tafel of vensterbank. Hij is punctueel en goed georganiseerd. Dat idee is deels gestoeld op wat ik zie op het werk, en deels is het mijn interpretatie op basis van zijn dagelijks net gesteven hemden. Maar is dat ook wat hij wil zeggen met die kledingkeuze?

Dan heb je de mensen die van twee walletjes willen eten. Ze doen een beetje mee, maar niet te ostentatief. Bij sommigen is dat willekeurig, bij anderen berekend. Een klassieke pull, maar dan wel eentje met de vier witte steekjes die weggeven dat het een pul van Margiela is. “Ik volg de trends, ik ken de merken”, geven ze subtiel mee. Maar uit de band springen, dat hoeft niet.
En dan is er de “ik-ben-niet-met-kledij-bezig-groep”. Kledij is voor hen iets oppervlakkigs. Er te veel aandacht aan besteden, is niet alleen onnodig, maar leidt ook af van hun intellect, lijkt het credo.

Kledingkeuze is altijd een spreidstand tussen comfort en zelfexpressie. Maar daarnaast is er de nood om te conformeren, aan die algemene context van wat ieder van ons denkt dat de ander gepast vindt. Als puber begrijpen dat je outfit impact heeft op hoe mensen naar je kijken, betekent ook dat je beseft wat de impact is, als je te ver afwijkt van de norm. Ik probeer dat naast me neer te leggen, maar doen alsof het me nooit raakt, is een leugen.

Het beeld dat we van onszelf willen uitdragen, is misschien anders, maar uiteindelijk zoeken we allemaal aansluiting. Al die verwachtingen, meningen over wat je kan, mag of moet dragen op de werkvloer, zijn de ongeschreven regels waartoe we ons proberen te verhouden. Zoals bij elke norm is er ook voortschrijdend inzicht. Honderd jaar geleden waren vrouwen in broeken op kantoor compleet ondenkbaar. Een man die in T-shirt en short naar het werk ging, was twintig jaar geleden misschien not done, roken achter de computer was wel oké.
Hoe flatterend die shorts zijn, is een andere vraag. Maar wie zelf glitterlaarzen draagt, moet leren de ander ook iets te gunnen.

Wat u, beste lezer, ziet u grenzen aan de dresscode op het werk? Mail ons!

Lees ook:

Als uitsmijter: De tutu
Als uitsmijter: De tutu
Lieve Van de Velde
Lieve Van de Velde

Leestip | Na de dood van Brenda Froyen


Bijna een half jaar geleden overleed Brenda Froyen. Ze was 46 en stapte zelf uit het leven. Ze werd het symbool van de strijd voor een betere zorg in de psychiatrie.  Collega Veerle Beel ging praten met haar man Jan De Vliegher.

Jan De Vliegher
Jan De Vliegher. Elke Pannier
 Jarenlang stond Brenda Froyen op de barricades voor een betere geestelijke gezondheidszorg, nadat ze zelf een kraambedpsychose had gekregen, gevolgd door een gitzwarte depressie. In 2014 kwam daarover haar boek Kortsluiting in mijn hoofd uit. Ze hoopte dat ze nooit meer zoiets hoefde mee te maken, net zomin als de soms mensonwaardige behandelingen die ze in de psychiatrie onderging, zoals langdurige isolatie en fixatie.
Tien jaar lang bleef ze ziekte- en medicatievrij, gaf ze les en pleitte ze in binnen- en buitenland voor een warmere zorg. Maar dan toch, aan het eind van een zwaar en stressvol schooljaar als leerkracht, kreeg ze in juni 2023 een nieuwe psychose. In oktober 2024 maakte ze een eind aan haar leven. Toen lag haar boek Tussen waan en zin al klaar voor publicatie. Datr komt nu uit. 

Bij haar overlijden gonsde haar naam langs alle kanten mijn leven binnen. Het was duidelijk dat ze tijdens haar leven veel mensen had geraakt. Dat blijkt ook uit het interview met haar man Jan De Vliegher: "De kracht van Brenda is dat ze vertrok vanuit haar kwetsbaarheid. Dat is iets wat veel mensen niet gewoon zijn, en evenmin verwachten, maar zij zette dat in om haar doel te bereiken. En ze heeft veel bereikt: ze heeft in de Hoge Raad voor Gezondheid gezeten, ze stond mee aan de wieg van Psychosenet, ze heeft overlegd met ministers en ze is tot in het buitenland toe gaan spreken," zegt hij.

Het volledige stuk leest u hier:
 
Bart Dobbelaere
Bart Dobbelaere
Jan Goossens
Jan Goossens

Ik heb een paarswit hart en ik ben het liever kwijt

 
Wie ben ik? Wat zie ik graag? Wie zie ik graag? De antwoorden op die vragen bepalen mee onze identiteit. Bij Bart Dobbelaere komt daar de vraag bij: van welke voetbalploeg ben ik fan? Het antwoord was lang ondubbelzinnig: paars-wit was de sjaal die zijn identiteit droeg. Maar nu slaat de twijfel toe. 


Daar. Ik heb het gezegd. Het is eruit. Ik wou dat het nooit gebeurd was, maar het is zo en ik moet ermee verder. Dus nog eens: ik wou dat ik nooit supporter van Anderlecht was geworden.

Het is lang fantastisch geweest. Europese topploegen gingen voor de bijl in het Astridpark, vast niet altijd na een goed gesprek met de scheidsrechter. Landstitels bij de vleet. Op papier altijd de beste en vaak ook op het veld. Dansen in de tribunes. Zingen ook, Vlamingen onder mekaar, in het Frans.

Est-ce que j’ai pas raison?
Oui, tu as raison!
Anderlecht, Anderlecht, Anderlecht champion!


We zingen het nog, het wordt alleen steeds ongeloofwaardiger.
Toen ik bijna vijftig jaar geleden met mijn onvolwassen hoofd besloot Anderlecht-supporter te worden, was dat helemaal volgens de definitie ‘successupporter’. Het was de ploeg met de grootste erelijst in het stickerboek, dus voilà. In goede en slechte dagen, natuurlijk. Maar er waren altijd veel meer goede dan slechte dagen. En nu? De successupporter van weleer krijgt vooral meewarige blikken en zoekt steun bij geloofsgenoten. Hier op de redactie zijn er nog een paar, ik ga hun naam niet verraden. Ik ken hen, zij kennen mij en we weten wat we aan mekaar hebben. Een blik is genoeg.

3–0 verloren tegen Fenerbahçe begot. Gisteren gewonnen in Charleroi, dat wel. “Het was niet om aan te gluren” (Het Nieuwsblad). “Anderlecht was nergens tegen Charleroi” (Het Laatste Nieuws). “Mooi was het niet, goed evenmin” (Sporza). Probeer dan maar eens fier en paars te zijn.

In theorie is veranderen gemakkelijk. Ik woon op de grens van Vlaams-Brabant, Limburg is vlakbij. Genk ook. Dat is pas een fijne ploeg. Westerlo is ook niet veraf. Winnen hoeft niet voor hen, niemand verwacht het, elke match is dan een feest. Met of zonder happy end.
Ik wil maar zeggen: kansen genoeg om van geloof te veranderen. En ik kan veranderen. Van werk, van huis, zelfs van mensen die me heel dichtbij staan. Maar dus niet van voetbalploeg.
Ik heb eens opgezocht hoe dat komt. Er stond: “De emotionele band met een sportteam is complex en diep geworteld in de psychologie en sociale identiteit.” Lap. Complex en diep geworteld zijn synoniemen van: begin er maar niet aan, je raakt er niet vanaf. Bovendien is Anderlecht zelfs een stuk van mijn identiteit geworden.

Dé brooddoos
Dé brooddoos
Ik kijk naar de zin die ik net geschreven heb en ik weet niet wat ik ervan moet denken. Ik vind het al verdraaid lastig om zelf mijn identiteit te definiëren, laat staan dat een stel bijeengekochte voetballers dat mogen doen. Als journalist ben ik natuurlijk blij dat ik, net zoals Anderlecht, op papier vaak de beste ben. Maar daar eindigt het goede nieuws.

Het probleem blijft dat ik van dat stukje identiteit liefst gewoon afscheid neem en dat het niet lukt. Net zoals er 25 schandalen zouden mogen losbarsten rond mijn favoriete zanger (quod non), hij blijft. En Nutella ook, bedenk ik net. Dat is ook een stukje van mijn identiteit waarmee ik wat verveeld zit als het over palmolie gaat.
Dit stukje wordt me iets te persoonlijk intussen.

In mijn hoofd heb ik vaak afscheid genomen. Ik kan zonder te knipperen met de ogen beweren dat ik de matchen nauwelijks nog volg. Toch blijf ik, zegt mijn vrouw toch, norser en prikkelbaarder als het weer eens niets is geworden. Eigenlijk wil ik geen paarswit hart hebben, maar over een hart ben je niet altijd de baas.
Twee van mijn zonen zijn hun vader gevolgd. Vaak geneer ik mij daarvoor. De jongste heeft zelfs een brooddoos van Anderlecht. Er zijn ochtenden dat hij een andere mee naar school krijgt. Hij is nog jong, hij is nog niet verloren.

Wat u, beste lezer, zou u het over uw hart krijgen om van ploeg te veranderen? Of deed u het al? Mail ons! 

Lees ook:
Lieve Van de Velde
Lieve Van de Velde

Leestip | Wat je kan leren door over de liefde te babbelen


Kent u Joke Van Caesbroeck? Vijf jaar al interviewt ze koppels over hun relatie en schrijft ze verhalen over hoe mensen elkaar vonden en bij elkaar bleven. Na al die interviews kijkt ze ook eens in eigen hart.
Joke Van Caesbroeck
Joke Van Caesbroeck
Kent u de rubriek Leve de liefde? Elke twee weken op maandag verschijnt ze. Honderd koppels zijn er al gepasseerd, soms heel gewoon, soms heel apart. Ze vertellen over de liefde, hoe ze hun leven veranderd heeft, en hoe Cupido's pijlen hun harten gevonden heeft. Soms herkenbaar, soms ver gezocht.
De vrouw die al vijf jaar die gesprekken doet en opschrijft, is Joke Van Caesbroeck. Zelf was ze ooit een nihilist in de liefde. Intussen heeft Cupido ook haar hart weten te vinden en ontdekt ze parallellen (en verschillen) tussen wat ze hoort in de interviews en wat het echte leven haar vertelt. En dus schrijft ze voor één keer over zichzelf. Mooi!

Lees het hier:
Lieve Van de Velde
Lieve Van de Velde

Ik haat thuiswerken, geef me een snotterkot op kantoor


Hoesten. Niezen. Krochen. En alsof dat nog niet genoeg is, mag een mens in die toestand ook al niet naar kantoor. Antithuiswerkers, verenigt u!


Jan Goossens
 Een paar kiwi’s. Een proteïnesmoothie. Twee rijstwafels. Een appel. Nog twee rijstwafels. Twee groentewraps. Twee rolmopsen. Een banaan. Een greep macadamianoten.
16.00 uur, toont het klokje op mijn computer. En ik bedenk wat ik vandaag al allemaal gegeten heb. Niet dat ik voortdurend honger heb. Niet echt. In dezelfde tijdspanne ben ik ook al een keer naar de kelder getrokken, een keer naar de brievenbus en heb ik een Youtube-yogasessie van twintig minuten gedaan, kwestie van dat zitten op een foute stoel te compenseren. En toen Youtube op Dua Lipa sprong, bleef ik maar effe nahangen.
Verder waren er in de loop van de dag nog vervelende gedachten die een en ander in gang zetten, zoals: my god, hoe uitgedroogd staan mijn planten erbij. En djeezes, wat is dat met die kalk in mijn kraantjeswater, de hele pompbak in de keuken is grijs. Waar is die antikalkspuit. Nu ik hier toch sta: die keukenhanddoeken zien er smoezelig uit, dringend te vervangen. Hoe doet mijn kombucha het intussen? Even kijken onder dat deksel. Is dat nu een rookpluim daar in de verte, ter hoogte van het Zuidstation? Zou er brand zijn? Effe op Bruzz kijken. Zou ik straks spinazie eten? Misschien nu al uit de diepvriezer halen? Die halloumi al grillen? Of binnen een uur pas? Zou ik koorts hebben? Tiens, waar is mijn thermometer? Ach, even checken of iemand nog iets in Wordfeud gelegd heeft. En nu ik toch bezig ben, een rondje Duolingo kan misschien ook wel, hier stoor ik tenminste niemand met dat gepingping. Dat is dan toch één voordeel van dat verdomde thuiswerken.

Eenzaam thuisbureau
Want dat is wat ik hier aan het doen ben, thuiswerken. En het moge duidelijk zijn: ik. haat. het. Kranten en schermen hebben we erover vol geschreven tijdens de pandemie. Over de pro’s en contra’s. Over hoe we eindelijk inzagen dat efficiënt werken niet staat of valt met acht tot tien uur op kantoor zitten. Over wat een luxe het is om de was, de plas en de kinderopvang te combineren met al wat een werkgever maar kan verlangen van een werknemer. Over de niet te onderschatten concentratie, zo thuis, want geen kat die je stoort. Over de handigheid van Teams en Zoom, want wie moest er nu ter plaatse zijn voor een vergadering? Over de herwonnen vrijheid van de werknemer. Maar ook over het gemis van de kantoorbabbels. Over het opdrogen van de inspiratie. Over de eenzaamheid aan dat thuisbureau. Het woord koffieautomaat viel nooit vaker. Want dat was wat we misten, de verzamelde meute aan de kantoorkoffiebeker.
Intussen zijn we vijf jaar verder, lijkt die hele coronatijd een vage nachtmerrie, maar zijn er twee restanten overeind gebleven: het recht op thuiswerk en de dwingende raad om je met je besmettelijke snotneus en hoestlijf ver van de werkomgeving te houden. Fair enough allemaal. Maar hoe deden we dat vroeger? Toen de niesdruppels lustig in het rond vlogen? Of waren we toen gewoon dom en onverantwoord? Is het de pandemie die ons geleerd heeft dat elke besmetting een dominosteen is die een hele werkvloer lam kan leggen? Ratio kan toch zo meedogenloos zijn. En wat met gewoon ziek thuis blijven, zonder werken? Ook dat is een rare kronkel geworden. Niezen, je slap voelen en hoofdpijn, dat vinden we duidelijk niet ziek genoeg.
Want voilà. Hier zit ik dan. En terwijl ik genoeg vrienden heb die het recht op thuiswerk omarmen, zit ik hier te vloeken op die impliciete morele verplichting om te doen wat zij zo graag doen. Ik word er neurotisch van, ik loop tegen de muren, stuur de onnozelste berichten de wereld in, laat me afleiden door elke vlieg die passeert, vloek op de foute stoel, het foute licht, de te kleine werktafel, de afwezigheid van collega’s, de stadse stilte, het gebrek aan zuurstof. Al kan dat laatste ook inbeelding zijn, of een gevolg van de reden waarom ik hier zit: de verdomde verkoudheid.

Toxisch materiaal
Binnen een maand herdenken we de vijfde verjaardag van de eerste lockdown. De dag waarop thuiswerk vanzelfsprekend werd. Intussen hebben tig bedrijven, om te beginnen in Silicon Valley, hun werknemers al terug naar kantoor geroepen. Bij Amazon zelfs vijf dagen per week. De reden? Controle over wat gezegd en gedaan wordt, productiviteitsdipjes bij de thuiswerkers, maar ook de vaststelling dat thuiswerken sommige mensen gevoeliger maakt voor burn-out. Vereenzaming, werkdagen die minder goed afgebakend zijn, schuldgevoelens bij even niet werken, te weinig verse input, de neiging om werkgewijs in je comfortzone te blijven hangen. Enfin, er is al ruim over geschreven en gebatterd. U kent het riedeltje.
Als ik zo eens rond mij kijk, zie ik het wel, het profiel van de verstokte thuiswerkers. Vaak met een gezin, voor het huishouden, maar ook voor het gezelschap, want wellicht minder eenzaam dan wanneer je solo woont. Of met een werkplek waar ze niet zo graag hangen. Of omdat hun concentratie geen collega’s verdraagt.
Count me out. Ik wil huis en werk strikt gescheiden. Ik vind thuis tof. Ik vind kantoor tof, maar ik wil ze niet samen op één bord. Ik mis de werkvibe wanneer ik moet werken in de thuisvibe. Hoe ik ook probeer, het gaat me niet af. Dus ik doe het niet. Behalve wanneer ik priemende blikken voel rusten op mijn papieren zakdoekjes, mijn gehoest, mijn gekroch. Alsof ik zo’n bord op mijn kop heb staan met doodskoppen en daarnaast de waarschuwing Hazardous and Toxic Materials. Zoals deze week. En dus zit ik al vier dagen te proberen, echt waar, maar betrap ik me vooral op vloeken, draaien en zuchten. Een lotgenoot vloekt samen met mij op de chat van ik-wil-niet. Kunnen we voortaan een krochkot installeren op kantoor? Een plek waar we samen kunnen kotwerken? Niezend en hoestend? Als team antithuiswerk?

Wat u, beste lezer, werkt u thuis? Graag? Gaat u werken met een snotneus?  Mail ons!

Lees ook:
 
Lieve Van de Velde
Lieve Van de Velde

Leestip | Hoogbegaafd zijn en een rijbewijs halen, niet simpel


Waarom heb jij geen rijbewijs? Het is een vraag die mensen die hoogbegaafd zijn wel vaker te horen krijgen. Er is blijkbaar een link.
Daphne Agten
Daphne Agten. Inge Kinnet
Het begon met actrice Daphne Agten, die door haar moeder naar de Kastaars gereden moest worden. "Geen rijbewijs", zo klonk het verontschuldigend. "Een gevolg van haar hoogbegaafdheid", volgens haar ouders. Is dat zo? “Mensen met hoogbegaafdheid maken het zichzelf vaak te moeilijk,” zegt Tessa Kieboom, expert in hoog­begaafdheid en bestuurder van expertisecentrum Exentra. Te veel nadenken, zoeken naar te veel clues in te veel details of te perfectionistisch, het zijn maar enkele van de verklaringen die in dit stuk aan bod komen.
 

Lees hier:
An Olaerts
An Olaerts

Onvoorwaardelijke liefde, wat is dat voor fictie!


In de rangorde van alle liefde staat de onvoorwaardelijke op nummer 1. Er bestaat niets dat nóg liever is. An Olaerts kan het niet verdragen. In één grote ontkenning somt onvoorwaardelijke liefde al je onvolkomenheden op.“Net zoals verdriet geen hiërarchie verdraagt, bestaat er geen rangorde in liefde”, schrijft ze.
Johan Dockx
 Toen ik – rijkelijk laat – van ­een vriendin voor het eerst over ­onvoorwaardelijke liefde hoorde, ontplofte er een soort ­hagelpatroon. Jarenlang heb ik op mijn knieën zitten zoeken naar ontbrekende delen, alle bolletjes uit de kogel, om te begrijpen waar de stukjes verdriet vandaan kwamen. Ik verdroeg het zo slecht! Nog steeds ­eigenlijk.

Nochtans vertelde ze gewoon hoe het was toen ze een baby kreeg. Na de ­bevalling legde de verpleegster een klein jongetje op haar buik. En wat ze toen voelde, zei ze, was onvoorwaardelijke liefde. Paf. Bliksem, donder en hagel. Ik begreep er niks van. Eerst dacht ik dat het kwam omdat ik zelf geen kinderen had. De liefde voor een kind is namelijk het opperste. Helemaal perfect wordt het als je ook nog eens álle voorwaarden achterwege kunt laten. Ik keek haar dwaas aan, zweeg en vergat het nooit meer. Er gaat geen week voorbij of ik denk eraan. Wat zijn de voorwaarden? Waarom hou ik van iemand? En waarom houdt iemand van mij? Of net niet. Of niet meer. Eindeloos probeer ik voorwaarden te identificeren. Hoe kun je ­anders kiezen om er moedwillig aan voorbij te gaan? Of misschien moet ik gewoon mijn mond houden en vertrouwen hebben in de allerliefste hartjeskampioen op aarde.

Label van Hansaplast
Later kreeg ik alsnog een kind én de kans om onvoorwaardelijke liefde te voelen. Zonder veel na te denken, plette ik bananen, plooide volle luiers dicht en zong wel 1.000 keer over een schaap met witte voetjes. Ik vond er niets onschuldigs aan. Soms keek ik naar het jongetje in de pyjama en overviel me zijn onmacht. Die woog! Hij moest niet aan de voorwaarden voldoen. Ik moest aan de voorwaarden voldoen. Voorwaar, voorwaar! Ik was de olifant in de kamer, binnen de onvoorwaardelijke liefde zelf de conditio sine qua non. Wat moest het lieve kind zonder mij.

Gelukkig zijn huishoudelijke taken vreselijk oppervlakkig. Niks werkt zo goed tegen zelfoverschatting als diarree opruimen en met natte doekjes vegen. Het stonk en er zaten rare brokjes in, maar het deed me niks, net zo min als de witzure oprispingen in de kraag van mijn hemd. Zijn dat misschien de voorwaarden van een onvoorwaardelijke liefde? Zo banaal mag liefde toch niet zijn?

Nee. Liever dan axioma’s te bedenken met lichaamsvocht erin, slaaptekort en de biodiversiteit van de crèche, wil ik me neerleggen bij de logica waaraan het liefde ontbreekt. Onvoorwaardelijke liefde is een label van Hansaplast op een schoenendoos. Alsof liefde zich zomaar laat klasseren. Net zoals verdriet geen hiërarchie verdraagt, bestaat er geen rangorde in liefde. En de voorwaarden uitschakelen is zo totalitair dat het pijn doet. Ik wil mijn liefde eigenzinnig. Ik wil het met tedere waanzin, zachte anarchie, zonder wetten en formules. Ik ben nieuwsgierig naar de scheldwoorden die het kleine jongetje voor me in petto heeft. Mormelmens, zegt hij. En dat ik een slecht idee ben. Die rommel is zoveel leuker dan de veiligheid van liefde uit een doosje.

Forever paradijselijk
Natuurlijk wil een mens soms met zijn stokje zwaaien, een spreuk opzeggen, bij onvoorwaardelijke liefde zweren en zeker zijn van wat er komen zal. Terwijl! Soms steekt iemand zijn vinger in de lucht, beantwoordt aan geen enkele voorwaarde en tovert je om in iemand die je nooit eerder was. Liefde schept je om, los van alle verklaringen. Het kan zo heerlijk zijn, gevaarlijk ook. Soms weet je met je liefde geen blijf. Soms maak je je alleen maar zorgen. Soms weet je niet of je het wel moet geloven. Het is niet slim. Het is niet praktisch. Het is onzeker. Het is kwetsbaar. Het is een hoop gedoe. De Franse filosoof ­Roland Barthes beschrijft het met verve in zijn boek Fragments d’un discours amoureux. Ik parafraseer losjes, zoals het hoort. Liefde heeft niet meer orde dan een zwerm muggen. Ze wirrelwarrelen in het rond, dansen, draaien, botsen en beginnen van voor af aan opnieuw. Tot ze ineens verdwenen zijn.

Onvoorwaardelijke liefde probeert aan die kwetsbaarheid te ontsnappen. Het is een pleister op een wonde die nog niet bestaat. Zo totaal dat ik er niet tegen kan. In één grote ontkenning somt onvoorwaardelijke liefde al mijn onvolkomenheden op. Hou het bij! De nummer 1 van alle liefdes zet zichzelf een aureool op de kop. Ze doet alsof ze heilig is. Wantrouw de geliefde die gelooft dat hij een engel is. Onvoorwaardelijk is hoe alleen een god van mensen houdt, forever paradijselijk en compleet spanningsloos. Soms denk ik dat we daarom uit de tuin van Eden zijn gezet. Omdat alles weten liefdeloos is. En omdat mensen altijd zelfzuchtig zijn, ook als ze van elkaar houden. Bij nader inzien is er misschien toch een liefde die onvoorwaardelijk is: zelfliefde, de laagste liefde op de ladder. Probeer het maar niet te ontkennen.

Wat u, beste lezer, gelooft u op deze Valentijnsdag  in de onvoorwaardelijke Liefde? Hoe ziet u dat dan? Mail ons!

Lees ook: