Het is de wind
Het is twee dagen na Pinksteren en via WhatsApp krijg ik een verlate pinksterwens van een vriend. Hij schuift me een stapeltje natuurbeelden toe: ‘Ik hoop dat de lente deze Pinksteren in tongen van vuur over je heen is gedaald, inclusief stuifmeel, bloesems en zinnelijk zonlicht.’ Dankzij hem denk ik nu aan wind en zon, aan vlammen en stuifmeel, aan adem en aan het koeren van de ochtendduiven. (De Geest van God heeft zijn eigen sacramenten.)
Ik sta aan het aanrecht, wachtend op het theewater, en terwijl er in de waterkoker een ‘gedruis als van een geweldig gedreven wind’ ontstaat, spin ik verder aan mijn pinkstergedachten. Best gek eigenlijk, dat de gemiddelde pinksterpreek begint met de verzuchting dat de Geest zo geestelijk is.
Terwijl die Geest niet verschijnt in de vorm van een abstractie, maar als een natuurverschijnsel: als wind en vuur. En de wind is niet ver weg – dat weet iedereen. Onze huid kent hem. Hij woont als adem in onze lichamen. De wind herinnert ons aan het begin, toen alles gelukkig was en Adam Gods stem hoorde ‘wandelende in de hof, aan de wind des daags’.
De waterkoker slaat af en maakt een einde aan mijn theologische bespiegelingen. Het is tijd voor thee en nuchterheid. Maar die laatste – daar moet je niet te veel aan toegeven.
Niemand kan de wind volgen en niemand kan de wind vangen. Het is de wind.