© ALLSTAR

Hitlers Adelaarsnest krijgt vaak bezoek van neonazi’s: “Misschien kunnen de bewonderaars ‘genezen’ worden”

Een bijzondere tak van het toerisme, die van de extreemrechtse Hitlerbewonderaars, vindt steeds makkelijker de weg naar het Adelaarsnest en Berghof in Duitsland. Ze zien het als een bedevaartsoord. “Ze tekenen swastika’s en dagen medewerkers van het museum uit”, klinkt het.

jeroen deblaere

Geregeld stopt er een bus extreemrechtse toeristen voor de deur van het documentatiecentrum in Berchtesgaden. De tours worden georganiseerd vanuit Tsjechië en Hongarije, landen waar zulke sympathieën meer ingang vinden. De opvallende bezoekers komen voor Villa Wachenfeld en het Arendsnest, twee belangrijke plekken uit de geschiedenis van het nationaalsocialisme. Adolf Hitler kocht de riante woning – die nu Berghof genoemd wordt – in de jaren 1920 en bouwde het gebied errond uit tot tweede hoofdzetel van de nazi’s. Belangrijke SS’ers kregen er een verblijf en voor z’n 50ste verjaardag liet Hitler het Arendsnest bouwen: een vesting op de top van de berg Kehlstein, vlakbij. De Führer zelf kwam er amper veertien keer: hij had hoogtevrees en was bang om de lift te nemen.

Spaghetti eten

Na de Tweede Wereldoorlog werd de woonst in 1952 opgeblazen en de ruïnes aangeplant met snelgroeiende bomen: alles om de gruwel zo snel mogelijk te vergeten. Toen het Amerikaanse leger de site in 1996 vrijgaf, had Berchtesgaden een probleem. Wat moet je met die plek doen? Er werd besloten om een klein museum te openen, waarin uitgelegd zou worden wat er precies gebeurd is. Met een busje kun je naar het Adelaarsnest, waar je in een cafetaria een Bockwurst of spaghetti kan eten en genieten van het prachtige uitzicht. In het bos waar het huis stond, staat enkel nog een bordje: ‘Hier woonde Hitler’.

Aan dat ene bordje blazen neonazi’s dus vaak verzamelen. “Soms staan er hakenkruisen gekerfd, er worden kaarsen gebrand”, zegt Mathias Irlinger. Hij werkt al vijftien jaar voor het documentatiecentrum. “Het is moeilijker geworden om die rechtse mensen te herkennen. Vroeger was het simpel: skinheads. Maar ze zijn slimmer geworden, vallen minder op. Soms komen ze in het museum en zeggen ze dingen die op het randje zijn, ze dagen ons uit en discussiëren héél lang met onze medewerkers”, zegt hij. “Vaak hebben we hen niet eens gezien, maar zien we achteraf op Facebook foto’s opduiken van hun bezoek.”

Hoeveel extreemrechtse visite het museum krijgt, kan Irlinger niet exact zeggen. “Relatief gezien valt het mee: ik denk zo’n 1 à 2% van alle 170.000 bezoekers per jaar.”

Uitbreiding museum

Na negentien jaar is het museum veel te klein geworden en staat er een forse uitbreiding op het programma. 21 miljoen euro kost het project, waardoor het centrum dubbel zo groot wordt. Maar moet je van zo’n bedevaartsoord voor neonazi’s wel een grote trekpleister maken? “Zeker wel”, vindt Irlinger. “Hoe meer gewone mensen hier zijn, hoe moeilijker de anderen het hebben om amok te komen maken. Bovendien is het belangrijk om te vertellen wat deze plek is. Hier heeft Hitler beslist om Polen binnen te vallen en is de Holocaust bedacht. Daarom gaan we in het nieuwe museum de glamoureuze vakantiefoto’s die hier gemaakt werden, afwisselen met beelden en verhalen van de gruwel van de oorlog.”

Er is ook een andere reden. “Zo’n museum plaatst het verleden in het juiste perspectief”, zegt professor geschiedenis Bruno De Wever (UGent). “Misschien kunnen de bewonderaars ‘genezen’ worden als ze het bezoeken. Het is al een uitstekend museum en dit is in elk geval beter dan het verleden dood te zwijgen. Je kunt ook niet vermijden dat die mensen samenkomen, ook al verwijder je alles. Uiteindelijk zullen fascisten altijd een symbolisch interessante plek vinden.”