© Particuliere collectie

Laatste gevangenen verlieten eind augustus 1944 het Fort van Breendonk: “Alleen de slaap deed het lijden even vergeten”

De Duitse bezetter evacueerde eind augustus 1944 de laatste gevangenen uit het Fort van Breendonk in Willebroek. Daarmee kwam een einde aan een gruwelregime dat vier jaar had geduurd.

Sam Van Clemen

Het Fort van Breendonk werd gebouwd in het begin van de twintigste eeuw en het was een onderdeel van de buitenste fortengordel rond Antwerpen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd het herhaaldelijk beschoten en kwamen een soldaat en commandant er om het leven. In mei 1940 werd het Belgisch leger door Leopold III bevolen vanuit het gebouw.

Na de Belgische capitulatie eind mei 1940 nam de Duitse bezetter het in gebruik. Het Fort van Breendonk groeide uit tot de belangrijkste Duitse opvangplaats voor arrestanten en zou een sinistere reputatie verwerven.

Auffanglager

“Het Fort heropende op 11 september 1940 als Auffanglager van de Sicherheitspolizei/Sicherheitsdienst. Tot de bewakers behoorden vanaf 1942 ook Belgische SS’ers die belast waren met het toezicht in de slaapzalen en op de werkploegen. Op 31 december verbleven er al 67 gevangenen. Het kampregime was tot dan toe streng, maar nog niet ondraaglijk”, zegt persverantwoordelijke Herbart Beyers.

Vanaf begin 1941 heerste in het A-Lager echter een bestendige atmosfeer van terreur, wat nog verergerde naarmate de oorlogskansen keerden. “Het door de Duitsers ingevoerde regime van gewilde hongersnood vormde een groot deel van deze terreur: tot 1943 bestond het dagrantsoen uit 300 gram slecht brood, twee borden watersoep en enkele tassen ‘koffie’ van gebrande eikels, soms aangevuld met door het thuisfront toegezonden levensmiddelen.”

Vanaf september 1943 mocht het Rode Kruis voedselhulp sturen, maar alleen de aardappelen en het brood bereikten de gevangenen. “Hygiëne en medische verzorging waren vrijwel onbestaande. Bovendien kregen de erg verzwakte gevangenen vanaf het begin dwangarbeid opgelegd. Zo moesten ze vaak geketend een kazemat (een geschutsopstelling, red.) afbreken en de vestingwal ophogen om het Fort aan het zicht van de buitenwereld te onttrekken. De Duitsers onderscheidden twee soorten gedetineerden: de Häftlinge (gewone gedetineerden, red.) en de Arrestanten. Arrestanten werden vanaf hun aankomst afgezonderd op bevel van de Sipo/SD. Gewoonlijk ging het hier om verzetslieden”, weet Herbart Beyers.

Folteringen

Na ondervragingen met zware lichamelijk mishandelingen werden de arrestanten meestal ook ondergebracht bij gewone gevangenen. Ze moesten overdag niet werken, maar de hele tijd rechtstaan aan het voeteneinde van hun bed. Om naar het toilet te gaan, kregen ze een zak over het hoofd getrokken. Voor en na de dagtaak werd op de binnenplaats een appel gehouden waarbij de gevangenen in een bepaalde houding moesten staan. Zo werden ze geteld. Als ze niet onberispelijk in het gelid stonden, vielen er slagen of moesten ze urenlang in de brandende zon, regen of wind staan. Stortte iemand in elkaar, dan goten de bewakers een emmer water over het hoofd van de gevangene.

“Het tuchtregime werd gekenmerkt door zware folteringen. Het Lager werd vanaf begin 1941 gebruikt door de Sipo/SD om bekentenissen los te krijgen van verzetslui. Verdachten opgesloten in de gevangenis in de Begijnenstraat in Antwerpen werden vaak enkele dagen naar Breendonk overgebracht om te worden verhoord. Velen overleefden de verschrikkelijke martelingen niet. Vanaf eind 1943 beperkte de nieuwe kampcommandant Schönwetter de martelpraktijken, maar ook dan bleef het verhoor een verschrikkelijke nachtmerrie.”

Overlevende Jacques Ochs getuigde later als volgt: “’s nachts liggen de gevangenen in bed. Het water drupt van de muren. Ze wachten op de slaap die hen hun lijden even zou doen vergeten. Hun lichamen doen pijn, hun benen en armen zijn gekneusd, de honger kwelt hen. En de nacht is lang, koortsig en bevreemdend in deze bedrukkende sfeer. De geur van ongewassen lichamen, zweet, natte kleren en ammoniak. Het gesmoorde en erbarmelijke geklaag, het gesnurk, het ingehouden gesnik, het gevloek. Dat is de nacht in Breendonk!”

Executiepalen

Breendonk werd ook gebruikt voor de terechtstelling van gijzelaars en ter dood veroordeelden. Op 26 augustus 1941 bepaalde het bezettingsbestuur dat voor elke onopgehelderde aanslag op Duitse militairen of ambtenaren vijf gijzelaars zouden worden gedood, wat later werd uitgebreid tot aanslagen of collaborateurs.

“In Breendonk waren gijzelaars genoeg. In november 1942 kwamen er tien zware executiepalen in een uithoek van het kamp, waarna de eerste gedetineerden er werden gefusilleerd. Vanaf 1943 werden er eveneens gevangenen om het leven gebracht door ophanging. Op 10 juli 1944 werden in Breendonk de laatste gijzelaars doodgeschoten”, zegt ­Herbart Beyers.

Zware tol

Aangezien Breendonk alleen diende als opvang- en doorvoerkamp, werden de meeste gevangenen vroeg of laat gedeporteerd naar de concentratiekampen in Duitsland, zoals Mauthausen, Buchenwald of Vught in Nederland. Het laatste gevangenentransport verliet het kamp op 31 augustus 1944. Vijf dagen later volgde de bevrijding door de oprukkende geallieerden.

“De dodentol van Breendonk was erg zwaar. In totaal zaten er 3.591 gevangenen opgesloten, van wie 23 vrouwen. 301 overleden er. In andere kampen overleden 1.600 ex-Breendonkenaars, slechts 850 van hen werden na de bevrijding gerepatrieerd”, eindigt ­Herbart Beyers zijn droevige relaas.

Vandaag is Breendonk het enige kamp in West-Europa dat volledig intact bewaard bleef. Het is dan ook een belangrijk gedenkteken en is volledig gerenoveerd ingericht als Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk. Het krijgt jaarlijks honderdduizend bezoekers. De vzw Vrienden van het Fort van Breendonk steunt via tal van socioculturele activiteiten het Fort in het nastreven van zijn doelstellingen. De gruwelen van toen zijn dus gelukkig nooit vergeten.

Aangeboden door onze partners

Hoofdpunten

Aangeboden door onze partners

Keuze van de Redactie

MEER OVER