Zo zal uw dorp er in 2050 uitzien: Hoogbouw aan het station

© Lander Ceuppens

Een zomerdag in 2050. In Middelkerke-bad is de stijging van de zeespiegel vooralsnog minder voelbaar dan de bevolkingsaangroei. Met meer dan zeven miljoen zijn we inmiddels – nog meer Vlamingen die vanuit het volgebouwde binnenland naar zee afzakken. Die realiteit vergt een radicale aanpassing, en dat zagen twee visionairs in 2019 al aankomen. Een overtuigde blik op anders wonen, voortbewegen en leven met Vlaams bouwmeester Leo Van Broeck en socioloog-planoloog Pascal De Decker, in vogelvlucht van de kust naar het binnenland.

Tekst: Kristof Bohez / Tekeningen: Lander Ceuppens

Hoogbouw aan het station

De spoorweg van Wetteren. Bekend van de treinramp in 2013, toen een goederentrein vol gif ontplofte in een woonwijk. In 2050 is die spoorlijn nog altijd de ader door deze provinciestad. Meer nog: de trein is ­tegen dan vervoersmiddel nummer één. En Wetteren boomt.

De Decker: “Tegen 2050 zijn er ongeveer een miljoen extra Vlamingen, is de prognose. Waar gaan die allemaal wonen? Wat mij betreft moeten steden als Antwerpen of Gent niet zozeer groeien. Ik denk veeleer aan plaatsen als Wetteren, Aalter of De Pinte. Ze hebben de ruimtelijke capaciteit en een strategisch goed gelegen station van waaruit de ontwikkeling kan vertrekken. Het zijn grote gemeenten of kleine stadjes die de aangroei van de bevolking kunnen opvangen.”

“Aangezien we in Vlaanderen een dicht spoorwegennet hebben, lenen plekken langs dat spoor zich goed om die volumes te bouwen. Je garandeert er een goede mobiliteit en benutting van de openbare infrastructuur. Woonwijken in een sta­tionsbuurt kunnen ook verkavelaars aantrekken, die met de trein naar het werk kunnen gaan.”

Van Broeck: “Om zo veel mogelijk mensen uit de file en op de trein te krijgen, mag er vlak bij een station best wat hoger gebouwd worden. Er is verdichting nodig, meer mensen op één plaats, in plaats van de huidige versnippering.”

De Decker: “Door compacter te wonen heb je kortere rioleringen, minder kabels, goedkopere collectieve voorzieningen,… Er zitten ­gigantische winsten in een betere ruimtelijke ordening.”

“Eigenlijk moeten we onmiddellijk stoppen met bijbouwen langs steenwegen en linten. Door die woonvorm krijg je vervuiling, geluidsoverlast, verkeersslachtoffers,… Het is ronduit slecht.”

Zorgcentrum in nieuwe wijk

En onze zo gegeerde rust dan? Als we wonen op drukbevolkte plekken, voelen we ons dan geen sardienen in een blik? Zeker als we langer gaan leven, langer gaan genieten van ons pensioen, is een rustige oude dag in het groen ons toch gegund?

De Decker: “Wat in 2050 zeker nodig zal zijn gezien de vergrijzing, zijn zorgfuncties. Vanaf 2030 stijgt het aantal tachtigplussers. Dat wéten we. Dus moeten we de ruimte daaraan aanpassen. De meeste van die toekomstige tachtigplussers wonen in 2019 nog in onaangepaste woningen op onaangepaste plekken. In verkavelingen of langs steenwegen, in woningen waarin ze niet oud en minder mobiel kunnen worden. Het is zaak om oude mensen op tijd te ­laten verhuizen naar geschiktere plaatsen, vóór ze zorg nodig hebben.”

Van Broeck: “Wie vandaag op een afgelegen plek woont en zo lang mogelijk uit het bejaardentehuis wil blijven, moet zo snel mogelijk verhuizen. Omdat thuiszorgers tegenwoordig nog maar de helft van het aantal bejaarden op één dag kunnen bezoeken, door de toegenomen ­files.”

“Bejaarden moet je niet op een palliatief zijspoor zetten, ze kunnen evengoed in de stad of een dorp ­wonen. In het centrum, vlak bij zorgvoorzieningen, de leefgemeenschap en sociaal contact.”

De Decker: “Om ouderen uit hun woning te lokken, is wel een goed alternatief nodig. Dat zou zo’n multifunctionele wijk in de stationsbuurt kunnen zijn, met zowel aangepaste appartementen en cohousingprojecten als zorgunits. Een wijk met niet alleen ouderen, maar ook jongere mensen. De trein is er ook voor hen, en het zorgcentrum zou hen ook kunnen bedienen.”

“Vandaag vind je woon-zorgcentra of rusthuizen vaak in de buurt van ziekenhuizen. Het rusthuis van de toekomst zie ik als een klein woon-zorgcentrum, waar ouderen aan cohousing doen, met gemeenschappelijke leefruimtes. Het kan een mooie tussenvorm zijn, tussen het klassieke woon-zorgcentrum en het woonhuis dat te groot geworden is.”

Kerk in het midden

Een curiosum in 2050: de kerkganger. De katholieke gemeenschap is verschrompeld, en verzamelt nog in de paar tientallen grote kerken in de steden. Maar al die kleinere kerken in de wijk, dat zijn geen kerken meer. En toch zijn ze nog het centrum van de gemeenschap.

De Decker: “We gaan iets moeten doen met alle leegstaande kerken. Op zich heb ik niks tegen kerken, afbreken hoeft niet voor mij. Als referentiepunt in een landschap hebben ze hun nut.”

Van Broeck: “In Vlaanderen zijn we volop bezig met het herbestemmen van kerken. Erfgoed verdient het niet om doodgevroren te worden. Of om als een lege doos door toeristen vanop een caféterras bekeken te worden. Dan beter een café in een kerk. Of een markt met lokale landbouwproducten, zoals in Roeselare. De kooplieden komen daar eindelijk terug naar de tempel. (lachje) Een kerk met een Delhaize-supermarkt, zoals ze in Gent voorzien, kan voor mij ook. Op voorwaarde dat die kerk niet helemaal vermarkt wordt, maar ook een culturele functie blijft houden. Eventueel kunnen in herbestemde kerken ook nog religieuze diensten blijven plaatsvinden. Ik hou de kerk in het midden.”

Parking met plan-B

Flatgebouwen, een zorgcentrum, plantentuinen en een multifunctionele kerk: allemaal mooi. Maar wat is er weg op het plan van 2050? Alle parkeerplaatsen, die in 2019 nog dagelijks goed gevuld waren. Zelfs al rijden we dan elektrisch, en misschien wel in een auto zonder stuur, ook die auto’s moeten toch ergens staan?

Van Broeck: “We vreten op dit moment parkeerruimte. In Vlaanderen zijn er zo’n vier miljoen voertuigen. De gemiddelde auto rijdt 56 minuten, of één van de 24 uren per dag. De meeste tijd staat hij dus stil – en dan bedoel ik niet eens in de file. Reken gemiddeld twee parkeerplaatsen per auto, eentje thuis en op het werk, aan 30 m2 per plaats. Dat maakt 24.000 hectare (of zo’n 50.000 voetbalvelden, nvdr.) aan parkeerruimte voor dingen die het grootste deel van de tijd niet gebruikt worden. Knettergek.”

De Decker: “In de stationsbuurt waar ik woon zie ik ’s ochtends veel pendelaars vanuit suburbia, de groene stadsrand, aankomen. In de grote meerderheid van die auto’s zit slechts één iemand.”

Van Broeck: “Deelwagens kunnen een stuk van de oplossing voor onze dichtslibbende mobiliteit zijn. Die rijden gemiddeld vijf à zes uur per dag. Autoproducenten maken in dat scenario nog altijd nieuwe wagens. Die economie zakt dus niet helemaal in elkaar. Ik ben geen autohater, ik ben wel tegen stommiteiten.”

De Decker: “En toch: in 2050 zal misschien niet elk gezin er nog één hebben, maar zullen er ook in Wetteren nog veel auto’s zijn. Naar mijn gevoel wordt de auto te vaak weg­gedacht in de toekomst. We moeten blijven plannen met de auto in ­gedachten.”

Van Broeck: “De prognose is dat er tegen 2040 nog 10 procent van het huidige aantal Vlaamse wagens in steden rondrijdt, en nog 20 procent op het platteland.”

De Decker: “Een optie is om een plan B te voorzien voor een publieke parking. Ontwerp parkings waar je later nog iets anders mee kan, mocht Leo gelijk krijgen en parking niet meer nodig is. Ik denk aan sportterreinen of winkelcentra.”

Huis met (kleinere) tuin

Veel groen wel, in 2050. Maar het is groen van parken en van sportter­reinen, en van het natuurpark verderop. Niet van onze zo gekoesterde eigen hof. Hebben we die nog wel?

De Decker: “Een vrijstaand huis met grote tuin naast een centraal gelegen station, dat is eigenlijk niet meer verantwoord. Maar het huis met tuin is nu eenmaal het ideale woonmodel van de Vlaming. De Vlaming is gekneed als individualist. In weinig van onze buurlanden is dat zo, daar wonen veel meer mensen in appartementen.”

Van Broeck: “Het is niet zo dat mensen geen huis met tuin mogen hebben. Een rijwoning met tuin blijft mogelijk. In mijn berekening voor een voldoende verdichting in dorpen of kleine steden bouw je gemakkelijk 50 à 60 woningen per hectare, of gemiddeld 180 vierkante meter per perceel. Dat is niet niks. We moeten dichter bij elkaar gaan wonen om minder natuur in te palmen, zonder daarvoor in konijnenkoten te kruipen.”

Aangeboden door onze partners

Hoofdpunten

Aangeboden door onze partners

Beste van Plus

Lees meer