Arts beslist wat medisch zinloos handelen is
?Het staken van een ‘medisch zinloze behandeling’ door de behandelend arts is voor de naaste familie een ingrijpende beslissing. Uiteraard gaat daaraan overleg met de familie vooraf, maar uiteindelijk blijft het een medisch oordeel, waarbij de familie buitenspel staat.
Wanneer de familie van een niet aanspreekbare (comateuze) patiënt niet akkoord gaat met het medisch oordeel en het stoppen van de behandeling, dan is het laatste woord aan de rechter. Zo ook in een Franse zaak, waarin het Europese Hof van de Rechten van de Mens in Straatsburg uiteindelijk uitspraak deed op 25 januari.
De casus is als volgt. Afiri en Biddarri zijn gescheiden. Ze hebben een dochter van veertien, Inès. Zij lijdt aan een auto-immuunziekte, die bepaalde spiergroepen aantast, waaronder de beademing. Op een dag wordt Inès bewusteloos aangetroffen als gevolg van een hartstilstand. Ze wordt met spoed naar het universiteitsziekenhuis in Nancy gebracht, waar zij op de intensivecareafdeling kunstmatig wordt beademd.
hersenletsel
Nog diezelfde dag worden de ouders geïnformeerd, hoe ernstig hun dochter eraantoe is. Ze heeft ernstig, omvangrijk hersenletsel. Kort daarna vindt multidisciplinair overleg plaats, waaraan alle betrokken behandelaars en verpleegkundigen deelnemen. Zij kiezen unaniem voor het staken van de beademing, aangezien doorbehandelen geen enkel medisch doel dient. De behandelend arts informeert de familie over het besluit, met de kanttekening dat in geval van bezwaar, de wens van de familie zal worden gerespecteerd.
De ouders zijn het met elkaar niet eens. Daarom wordt, conform Frans recht, een second opinion uitgevoerd door een onafhankelijk medisch team. Dat team bevestigt de conclusie de beademing te stoppen: Inès verkeert in een onomkeerbaar coma. Er is geen hersenstamactiviteit meer.
De ouders stappen naar de rechter om doorbehandelen af te dwingen. In diverse spoedprocedures tot aan de hoogste bestuursrechter (Raad van State) worden zij in het ongelijk gesteld, waarna ze uiteindelijk bij het Mensenrechtenhof in Straatsburg belanden.
Op 9 januari was de spoedzitting en reeds op 25 januari deed het hof uitspraak. En dat met een gemiddelde werklast van meer dan 85.000 uitspraken op jaarbasis.
mensenrechten
De ouders stelden dat het staken van de behandeling van hun minderjarige dochter in strijd was met het recht op leven en op gezinsleven. Beide mensenrechten zijn vastgelegd in het Europees Verdrag van de rechten van de Mens (EVRM).
De ouders legden het recht op leven zodanig uit, dat de Franse staat verplicht is het leven van hun dochter te redden, door de behandeling voort te zetten. Daarnaast zeggen zij dat ze als ouders niet betrokken zijn in de besluitvorming; de conclusie werd hun slechts meegedeeld na afloop van het medisch overleg.
Aan de rechter de moeilijke taak om uitsluitsel te geven in deze tragische zaak. Een complicerende factor was de onenigheid tussen beide ouders over het staken van de behandeling. In geval van een minderjarig kind ligt naar Frans recht de beslissing bij de ouder of voogd. Maar de ouders waren het oneens en wat Inès zelf zou hebben gewild, was niet bekend.
Onder die bijzondere omstandigheid kan de arts niet anders handelen dan volgens de professionele standaarden, en dus afzien van verdere behandeling.
zinloos handelen
Het hof bevestigt die redenering. Het recht op leven betekent inderdaad een overheidsverplichting om al het redelijke te doen wat naar de geldende beroepsnormen van een hulpverlener kan worden gevergd. Maar ‘medisch zinloos handelen’ past daar niet in.
Daarnaast hebben lidstaten een ruime beleidsvrijheid om de besluitvormingsprocedure in te richten, bijvoorbeeld of ouders mogen meebeslissen of alleen worden geconsulteerd. Als betrokkenen het voorgenomen besluit maar kunnen aanvechten via een zorgvuldige en tijdige rechtsgang. Het hof had geen aanleiding daaraan te twijfelen.
Daarmee was voor de artsen de weg vrij om de kunstmatige behandeling te eindigen.
Ook in Nederland zien artsen met deze uitspraak bevestigd dat de eindbeslissing van het al dan niet staken van een medisch zinloze behandeling bij de beroepsbeoefenaar ligt. Dit is uitgewerkt in een richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (NVIC) uit 2009. <