Direct naar artikelinhoud
InterviewMargriet Hoogvliet

‘Volk las in Middeleeuwen al zelf de bijbel’

De Late Middeleeuwen staan bekend als een duistere en kille periode. Volkomen ten onrechte, blijkt uit onderzoek. ‘Er was heel veel mogelijk.’

Lezende stadsbewoners van Amiens in een boekillustratie uit de vijftiende eeuw.Beeld Parijs, Bibl. de l'Arsenal, Ms 661, fol. 162v

De Reformatie, de tijd van de grote kerkscheuringen in de 16e eeuw, maakt nog wel enigszins deel uit van het collectief geheugen in Nederland. Maar de tijd die eraan voorafging – zeg: de periode 1400-1550 – komt er nogal bekaaid van af. ‘Hierover bestaan taaie clichés’, zegt historicus Margriet Hoogvliet (54), postdoc-onderzoeker bij de Rijksuniversiteit Groningen. ‘We associëren die tijd met kleumende, ongeletterde mensen in povere huisjes. Maar daarmee doen we de geschiedenis van de Nederlanden (globaal het huidige Nederland, België en het uiterste noorden van Frankrijk, red.) geen recht. Het was een meerstemmige tijd, met veel ruimte voor discussie en reflectie. Leken, ook vrouwen onder hen, waren actief in de kerk. En de gewone mensen – de leerlooiers, de wolwerkers, de wevers en de weduwen – lazen de Bijbel in hun eigen taal.’ En dat strookt allerminst met het taaiste cliché over de Late Middeleeuwen: dat kerkhervormer Maarten Luther de Bijbel toegankelijk maakte voor het volk.

Samen met twee aio’s en de Groningse hoogleraren Sabrina Corbellini en Bart Ramakers doet Hoogvliet door NWO gefinancierd onderzoek naar de religieuze lees- en schrijfcultuur van stadsbewoners in de Late Middeleeuwen. Het project ‘Cities of Readers’ beslaat meerdere publicaties en de tentoonstelling ‘De stad als klooster’ in het Museum voor Religieuze Kunst in Uden (Noord-Brabant).

Wat moet ik me bij ‘de stad als klooster’ voorstellen?

‘Een stad waar werk, religie en gezinsleven sterk met elkaar waren geïntegreerd. Er waren ruimtes waar uit de Bijbel en andere religieuze teksten werd voorgelezen. Want dat was een gebod in die tijd: dat je kennis moest delen. Anders dan we nu menen te weten waren de mensen daarvoor niet aangewezen op de kerk, nee, het gebeurde ook thuis.’

En dat vond de pastoor zomaar goed?

‘Die moedigde de private religieuze cultuur vaak zelfs aan. Sterker: leken mochten soms priesterlijke functies op zich nemen. Bijvoorbeeld als de buurman stervende was. Dan mocht een leek aan het sterfbed de laatste biecht afnemen. Daar waren teksten in de volkstaal voor.

Ook het management van de parochiekerk werd door leken verzorgd. Meisjes en vrouwen mochten misdienaar of acoliet (oudere misdienaar, red.) worden. Het religieuze leven was, met andere woorden, veel minder strikt georganiseerd dan in latere tijden. Er was heel veel mogelijk.’

Margriet HoogvlietBeeld Hester Wolthuis

Waaruit kan de hoge graad van geletterdheid worden opgemaakt?

‘Ikzelf heb vooral in de Noord-Franse stad Amiens de zogenoemde plaatsen van kennis in kaart gebracht, waarbij ik ook van digitale technieken gebruikmaak.

Uit vindplaatsen van boeken, pennetjes, beschreven papieren en andere data bleek dat de geletterdheid heel gelijkmatig over de stad was verdeeld, zich dus niet beperkte tot de buurten waar de elite leefde. Hetzelfde is in Leiden vastgesteld.’

De kerk had toch belang bij om de religieuze zelfredzaamheid te stimuleren?

‘Fysieke arbeid werd als gelijkwaardig aan het kloosterleven beschouwd. Religie moest onderdeel zijn van het dagelijks leven. Het een moest niet van het ander worden afgezonderd. De mensen kregen tips over manieren waarop ze hun religieuze oefeningen, zoals het bidden van de zeven getijden, zodanig konden bekorten dat het werk er niet onder hoefde te lijden. Omgekeerd waren kloosterlingen en kerkdienaren actief in het economisch leven als wevers en uitbaters van een taverne.’

Hoe en waardoor kwam aan die situatie een eind?

‘De Reformatie eiste uiteindelijk haar tol. Eerst meanderden veel gelovigen nog tussen Rome en Genève, tussen de paus en Calvijn. Maar na 1550 namen scherpslijpers aan beide kanten het heft in handen en werden mensen tot een keuze gedwongen. In de rooms-katholieke wereld betekende dit een terugkeer naar de pastoor als spil van het religieuze leven. Daardoor verschraalde het spirituele leven van de gewone mensen.’