Direct naar artikelinhoud
Postuum

Knap en hardwerkende oud-minister Frans Andriessen overleden (89)

Oud-minister Frans Andriessen is overleden. Hij was in de jaren zeventig een vooraanstaand politicus die de KVP-fractie leidde. De KVP ging later op in het CDA. Hij was ook actief in de Europese politiek. Andriessen is 89 jaar geworden.

Frans Andriessen van het CDA bij de verkiezingsuitslagen van 1977 in Hilversum.Beeld ANP

Twaalf jaar was hij succesvol Europees commissaris en hij gaf het Europese landbouwbeleid een nieuwe wending. Mr. Frans Andriessen overleed vrijdag na een kort ziekbed. Hij was een zeer knap en hardwerkende bestuurder, maar had een grondige hekel aan de grote woorden en het theater van de politiek.

In zijn Haagse periode was Andriessen onder meer vijf jaar KVP-fractieleider. Een ministerschap van Financiën werd abrupt afgebroken. Bepaald geen gelukkige nationaal-politieke carrière, maar desondanks kregen vooral zijn collega-politici een hoge dunk van hem.

Franciscus Henricus Jacobus Johannes Andriessen (geboren op 2 april 1929 in Utrecht) werd in 1967 KVP-Kamerlid voor de volkshuisvesting op dezelfde dag dat zijn vader diezelfde fractie en functie verliet. Dat was overigens toeval. De ‘oude Andriessen’ (zoals hij vanaf toen heette) was textielarbeider, metselaar en later ‘vrijgestelde’ van de Twentse katholieke vakbeweging. Hij had een lumineuze politieke carrière, die overigens door zijn zoon zou worden overtroffen.

Aftreden

Bestek 81 was goeddeels van de ‘jonge Andriessen’. Hij was als minister deskundig en eigenzinnig, maar zijn relaties met de collega’s waren niet best. Van Agt en Wiegel deden vooral veel samen en Andriessen botste vaak met Albeda (Sociale Zaken) en de liberaal Pais op Onderwijs.

Het kabinet bezuinigde minder dan Andriessen wilde, mede omdat de fractie (onder Lubbers, met nogal wat ‘loyalisten’) geen strafbeleid wilden. Niettemin was het een verrassing toen Andriessen eind februari 1980 aftrad, één dag voor de viering van zijn zilveren huwelijksfeest (waar al zijn tegenstanders te gast zouden zijn). Het vreemde was vooral dat de vele compromispogingen niet lukten.

Velen vermoedden dat Van Agt het vertrek van zijn laatste concurrent (Kruisinga en Aantjes waren al weg) niet zo’n onaangename gedachte vond. Politiek was dit de CDA-leider gemakkelijker gemaakt doordat Wiegel zijn VVD (vooral ook fractieleider Rietkerk) bars te verstaan gaf dat men Andriessen – ondanks de parallelle inzichten – niet mocht volgen. In latere jaren, toen Lubbers en Ruding zo ongeveer het Andriessen-program uitvoerden, kreeg de ex-KVP-leider steeds meer gelijk in CDA- en VVD-kringen. Andriessens probleem lag altijd meer bij de tactiek en de presentatie, dan bij de inhoud.

Te weinig en te laat

Zelf zei hij van het bezuinigingsbeleid: ‘Het is van alles te weinig en vooral te laat.’ En: ‘Ik heb als politicus veel compromissen gesloten, maar nooit op wezenlijke, vitale punten’. Zijn nationaal-politieke carrière kende weinig glans, maar aan het eind was zijn reputatie verrassend goed.

Uit Andriessens benoeming tot EG-commissaris, later dat jaar, bleek iets van schuldbesef binnen de Haagse politiek en veel waardering voor zijn kunnen. Als bestuurder was hij in een hoge Brusselse toren beter op zijn plaats. Hij zou er twaalf jaar en drie perioden, met drie verschillende portefeuilles, blijven. Zijn gouden jaren.

Zijn eerste portefeuille was al zwaar: economische mededinging en contacten met het niet zeer beslissingsbevoegde, maar af en toe wel roerige Europees parlement. Insiders verbaasden zich erover hoe snel hij zich in de moeilijke dossiers inwerkte en hoe soepel hij algauw de Brusselse bureaucratie kon hanteren.

Nieuw leven

Hij wekte ook de indruk met verve en volle concentratie een nieuw leven te zijn begonnen. Wat vraagstukken van concurrentie betreft had Brussel toen al echt bevoegdheden. Andriessen bouwde een reputatie op die hem in de tweede periode de belangrijke post van Landbouw en een vice-voorzitterschap bezorgde.

De Europese begroting ging voor driekwart naar Landbouw en de overschotten van allerlei producten groeiden. Andriessen werkte zich opnieuw merkwaardig snel in en kwam al gauw met een groenboek vol ambitieuze, maar heftig omstreden hervormingen om de overschotten weg te werken. Het was alsof de landbouw en diens belangenbehartigers uit het paradijs verdreven werden. Duitse boeren verbrandden poppen van de doorgaans vriendelijke, zij het wat verlegen, Nederlander.

Hij sloeg – als eerste – de goede richting in, maar moest dat wegens de weerstand en de politieke macht van de boerenorganisaties voorzichtig doen. Menige concessie aan de Europese ministerraad redde de hoofdrichting van zijn beleid.

Thuis in Brussel

Het omslachtige achterkamertjesspel van telkens nieuwe of wat aangepaste voorstellen doen en cadeautjes uitdelen om zelf de grote buit binnen te halen, lag Andriessen kennelijk meer dan de luidruchtige Haagse arena. Ideologische tegenstellingen speelden nauwelijks een rol en het woord polarisatie was in Brussel vrijwel onbekend.

Ook de journalisten bleken in Brussel een stuk vriendelijker en zakelijker dan in het Den Haag van de jaren zeventig. Daarbij kwam dat Andriessen zijn talen sprak. Al gauw gaf hij met zichtbare trots persconferenties in vloeiend Frans.

De commissaris kreeg een reputatie van objectiviteit en (overigens weinig utopisch) pan-Europees denken. Hij pakte de Nederlandse zuivel forser aan dan de Duitse graanboeren. Zijn opvolger MacSharry heeft – met zijn hulp – krachtig verder gewerkt aan Andriessens landbouwhervormingen.

B-lidmaatschap

In zijn laatste periode was hij de tweede man in de Europese commissie en soms de tegenmacht van de meer spraakmakende voorzitter Delors. Andriessen was eerste onderhandelaar bij de belangrijke GATT-conferenties met de VS en kreeg daarvoor waardering.

Hij pleitte ook voor een ‘B-lidmaatschap’ van Oost-Europese landen na de val van de Muur. Dat werd formeel verworpen, omdat men de verschillen in status onaardig vond. Maar in feite kregen de Oost-Europese landen later via afzonderlijke verdragen en associaties alsnog zo’n positie.

Andriessens pleidooien voor meer hulp aan- en minder handelsbelemmeringen voor de ex-communistische landen vielen op enigszins dorre grond. Iedereen had de mond vol over bemoediging van de jonge democratieën, maar toen het op betalen aankwam, werd wat zuiniger gekeken. De neiging om niet hoogwaardige, maar wel goedkope spullen uit Oost-Europa toe te laten, ten koste van eigen industrie, leek ook een stuk minder dan Andriessen voor wenselijk hield.

‘Wijze man’

Vermoeid – in zijn laatste vier jaar als politicus reisde hij onnoemelijk veel – maar algemeen gewaardeerd beëindigde hij eind 1992 zijn Europese loopbaan. Daarna kreeg de Nederlandse minister Van den Broek een deel van zijn portefeuille.

In Nederland voegde Andriessen zich in het kleine elitekorps van ‘wijze mannen’: een bijzonder hoogleraarschap in Utrecht, enkele mooie commissariaten en het voorzitterschap van adviescommissies en jury’s (onder meer van de AKO-prijs). Begin 1994, toen de nieuwe CDA-lijsttrekker Brinkman al vòòr de verkiezingen afbladderde, was er even sprake van een premierschap voor Andriessen.

Het CDA belandde echter verrassend in de oppositie na een verlies van twintig zetels, zodat het plan irrelevant werd. Wel was de indruk ontstaan dat de ervaren Andriessen veelzijdiger, zelfverzekerder en politiek evenwichtiger was dan de na-Lubberse CDA-top.

De spoken van de jaren zeventig waren voorgoed verjaagd. En Andriessen had zich al die jaren toch beter ontwikkeld dan de inhoudelijk meer verwarde en tegelijk te zeer effectbeluste christen-democratie. Een eminent figuur voor Nederland èn Europa.