Direct naar artikelinhoud
ColumnMark Elchardus

We verwachten maar beter niet dat de wereld ethisch steeds meer op Noordwest-Europa gaat gelijken

Mark Elchardus // Het Sergel-plein in Stockholm, Zweden.Beeld Katrijn Oelbrandt / FELIX ODELL / NYT

Mark Elchardus is emeritus professor sociologie aan de VUB en de auteur van Reset en Vrijheid/veiligheid. Zijn bijdrage verschijnt tweewekelijks.

De wereldwaarden-surveys (WVS) maken het mogelijk na te gaan voor welke waarden verschillende landen kiezen. Voor 76 landen kan de evolutie van althans een aantal waarden, houdingen en opvattingen over de laatste veertig jaar, van begin jaren tachtig tot vandaag, in kaart worden gebracht.

In de jaren negentig werden die data druk ontgonnen om na te gaan of de verschillende landen naar elkaar toegroeiden, convergeerden. Dat werd alom verwacht: globalisering, de toenemende grensoverschrijdende verplaatsing van kapitaal, goederen, mensen en ideeën, zou de waarden, houdingen en opvattingen in de verschillende landen gelijkaardiger maken.

Die stelling stond centraal in het debat, einde jaren tachtig, tussen Francis Fukuyama en Samuel Huntington. Fukuyama verwachtte convergentie, zozeer dat mettertijd de hele wereld, gedragen door dezelfde waarden, zou kiezen voor markteconomie en vertegenwoordigende democratie. Huntington voorspelde daarentegen dat landen die tot eenzelfde beschaving behoren meer op elkaar zouden gelijken, terwijl de verschillen tussen beschavingen zouden toenemen, met een groter conflictpotentieel tot gevolg. Fukuyama oogstte applaus; Huntington werd verguisd, vooral vanuit progressieve hoek. Hem werd zelfs racisme verweten omdat hij grondige en groeiende verschillen zag tussen beschavingen.

Divergentie

In het begin van de eeuw werd in de WVS-gegevens druk gezocht naar sporen van waarden-convergentie. Die werden niet gevonden, ondanks de intense globalisering die zich toen voltrok. Een recente analyse maakt gebruikt van de zeven meetpunten van de survey (de eerste in 1981, de laatste in 2022) en gebruikt ook een betere methode om convergentie te meten (zie onder meer de bijdrage van J.Jackson en D.Medvedev in Nature Communications, 9 april 2024).

Over de hele wereld bekeken doet er zich geen convergentie van waarden voor, maar is er duidelijke divergentie. De waarden en houdingen van de verschillende landen drijven uit elkaar. Dat geldt voor de ruime meerderheid van de onderzochte waarden. De sterkste divergentie wordt vastgesteld voor ethische kwesties (toelaatbaarheid van homoseksualiteit, euthanasie, echtscheiding, prostitutie, abortus, zelfdoding) en voor opvattingen over hoe kinderen best worden opgevoed (bijvoorbeeld nadruk op het bijbrengen van gehoorzaamheid versus het stimuleren van verbeelding). Kortom, ‘conservatieve’ en ‘progressieve’ landen groeien verder uit elkaar.

De auteurs van de studie gewagen van een groeiende kloof tussen het Westen en de rest. Zij geven het voorbeeld van Australië en Pakistan. In het begin van de jaren tachtig vonden 39 procent van de Australiërs en 32 procent van de mensen in Pakistan het belangrijk om kinderen gehoorzaamheid bij te brengen, geen groot verschil dus en de Pakistanen iets progressiever dan de Australiërs. Inmiddels daalde het aantal Australiërs met die kijk op opvoeding tot 18 procent en steeg het aantal Pakistanen dat gehoorzaamheid in kinderen belangrijk acht tot 49 procent.

Toch is het misleidend om die groeiende verschillen te situeren tussen het Westen en de rest. De ethische opstelling en de opvatting over opvoeding werden sinds het begin van de eeuw progressiever in Oceanië (Australië) en Noord-Amerika, maar conservatiever in Europa. In het onderzoek slaat Europa niet op de Europese Unie, maar op een geografische afbakening waartoe onder meer ook Rusland, Oekraïne en Servië behoren. Binnen dat Europa doen zich grote verschillen voor tussen ‘progressieve’ landen als Zweden, Noorwegen, Zwitserland en Nederland en ‘conservatieve’ als Servië, Noord-Macedonië, Bulgarije, Moldavië, Estland, Oekraïne, Rusland, Roemenië en Bosnië en Herzegovina.

Nuttige lessen

Die vaststellingen houden nuttige lessen in. Fukuyama had ongelijk, Huntington gelijk. Zoals Huntington voorspelde, is er groeiende homogeniteit binnen beschavingen en groeiend verschil tussen beschavingen. We verwachten dus maar beter niet dat de wereld ethisch steeds meer op Noordwest-Europa gaat gelijken. Het is verstandiger ons voor te bereiden op het bewaren van vrede en omgang met landen waarvan de bevolking ethisch anders denkt dan wij, een andere opvatting heeft van het goede en juiste leven, de gepaste opvoeding en vorming.

De ethische verschillen tussen de huidige lidstaten van de Europese Unie zijn opvallend groot. De vastgestelde gang van zaken leert ons dat het geenszins is uitgesloten dat zij in de toekomst nog groter worden. De Unie heeft weinig toekomst als zij daar geen rekening mee houdt. De pogingen van het huidige Europese Parlement om alle lidstaten in eenzelfde ethisch keurslijf te persen worden best gestaakt. De wat wollige slogan ‘eenheid in diversiteit’ wordt maar beter afgestoft. De Unie moet minder een vermeende waardengemeenschap zijn, meer een performant gezamenlijk economisch project. Een verdere uitbreiding van de Unie zou de interne ethische verschillen nog vergroten, het aantal conservatieve lidstaten doen toenemen en de koers van de Unie waarschijnlijk navenant beïnvloeden.

Zo ziet de ‘richting van de geschiedenis’ er voorlopig uit. Zij loopt niet richting het Westen. Vandaar een intrigerende vraag. De Polen zijn geen Zweden. Hun ethische voorkeur en opvattingen over de opvoeding van kinderen liggen fors uit elkaar. Wat gaat er nu gebeuren? Gaan de Polen meer op de Zweden gelijken of de Zweden meer op de Polen? Twintig jaar geleden was dat laatste ondenkbaar, nu verschijnt het als een reële mogelijkheid.