Direct naar artikelinhoud
InterviewFilosoof Hans Schnitzler

Waarom deze filosoof van bruine cafés houdt: ‘In een uur tijd hoor ik echo’s van tragedies die niemand schrijft’

Hans Schnitzler en kroegkat Arie, elk op een hun vertrouwde barkruk.Beeld Melissa Schriek

‘Iedereen zou wat vaker de kroeg moeten bezoeken’, zegt de Nederlandse filosoof Hans Schnitzler (55), die een ode aan het bruine café schreef, waarin hij moeiteloos de maatschappij ontleedt. ‘Hier zíén we elkaar nog werkelijk.’

Het is stil in café Krom. In de jukebox schuilen plaatjes van Falco (‘Rock Me Amadeus’) en Gloria Gaynor (‘I Will Survive’), maar toch speelt in deze Amsterdamse bruine kroeg zelden muziek. Terwijl de kastelein behoedzaam een kopje koffie verkeerd op het wankele tafeltje neerzet, vertelt Hans Schnitzler dat hij hier wekelijks komt. Meestal op zondagnamiddag, met zijn vriendin. “Dan zitten we aan de bar en drinken we een borrel”, zegt hij. “En twee uur later gaan we voldaan weer naar huis.”

Met zachte stem noemt de filosoof dit een van zijn drie stamkroegen in de Nederlandse hoofdstad. Hij prijst de houten toog, de heerlijke korenwijn, de geborgen sfeer. Met Arie trippelt er zelfs een kroegkat door café Krom, dat zoals het iconische café in Edward Hoppers Nighthawks op een straathoek is gelegen en met veel vensterglas is afgewerkt.

“Ik zit hier ook weleens in mijn eentje en dan hoef ik niet per se een krant of boek bij te hebben”, zegt Schnitzler. “Ik luister naar de gesprekken en observeer het leven dat zich hier ontvouwt. De Duitse schrijver Hermann Kesten indachtig, die in 1959 al een boek over het kroegleven uitbracht (‘Dichter im Café’, red.), zie ik in een uur een dozijn komedies en hoor ik echo’s van tragedies die niemand schrijft.”

Klein hartje

Wat Schnitzler zelf wél heeft geschreven, is het essay Filosofie van de kroeg. Een ‘wijsgerig getinte kroegentocht’, voetnoten inbegrepen, waarin hij in korte hoofdstukken vanuit de microkosmos van de bruine kroeg een analyse van deze tijd opbouwt.

Na drie boeken over de invloed van de digitalisering op onze alledaagse leefwereld wilde Schnitzler zich voor zijn nieuwe boek over het concept ‘tact’ buigen. “Zowel offline als online lijkt alle tact verdwenen”, zegt hij. “Hoe schaamtelozer, hoe beter, lijkt het wel. Zeker in de politiek.”

Hij had al een flink stuk klaar toen hij het onderwerp met een vriend besprak. “Maar toen ik die vriend vertelde dat ik mijn openingshoofdstuk in de sfeer van de kroeg had gesitueerd, werd die opeens erg enthousiast en adviseerde hij me om mijn hele boek aan de kroeg op te hangen”, zegt hij. “En nu zitten we hier.”

Hans Schnitzler: ‘Door de dynamiek van sociale media zijn we elkaar veel te dichtbij gekomen. We hebben een tussenruimte nodig waarin we kunnen landen.’Beeld Melissa Schriek

Hannah Arendt, Jürgen Habermas, Theodor Adorno, ze schuiven allemaal aan in Filosofie van de kroeg. Net als de bonte stoet van ‘bekende onbekenden’ die Schnitzler van de bruine kroeg kent: Tarik, ‘een intelligente macho met een klein hartje en een hang naar afgrondelijkheid’; de ‘levenslustige en kleurrijk getatoeëerde’ Denise ‘die net zo gulzig leeft als ze haar glazen achteroverslaat’; ‘de altijd even innemende’ Søren die ‘zijn verlegenheid onder een dikke laag ironie verborgen houdt’; en ‘de rijzige en havikachtige verschijning’ van Roelof die ‘niet met maar ook niet zonder mensen kan’.

Schnitzler: “Naar mijn idee is de kroeg dé plek bij uitstek waar er wel nog tact aanwezig is, waar je elkaar naderbij komt zonder elkaar te verstikken. Juist in het voorbijgaan, op deze plek waar je zo nu en dan eens komt en dan weer weggaat, waar je in principe niet erg intiem bent met de andere mensen, zíén we elkaar nog werkelijk.”

Het mag duidelijk zijn, voor Schnitzler is café Krom niet zomaar een drinkplaats. ‘Een verlengstuk van de huiskamer’, ‘een geheiligd domein’, ‘een hybride tussenruimte’, ‘een informele speelruimte’: in zijn filosofie heeft de kroeg vele functies.

In schrijftaal klinkt dat als volgt: ‘Het caféleven, de omgeving waar je kunt verwijlen, vormt een tegenwicht tegen en wijkplaats voor de economisering en dus optimalisering van tijd (‘tijd is geld’, luidt de laatkapitalistische grondwet nog altijd), een benadering van tijd die geen maat kent behalve die van de acceleratie.’

Onstuimige jeugd

Schnitzler draagt zijn boek op aan zijn vader, ‘wiens aanwezigheid in het Haagse caféleven van de jaren zeventig, tachtig en negentig niet onopgemerkt is gebleven’. “In een van mijn vroegste herinneringen neemt mijn vader me mee naar de kroeg”, zegt hij. “Ik moet 6 of 7 zijn geweest en iedereen in die kroeg bleek mijn vader te kennen. Ik herinner me nog goed het gevoel van verwondering, van trots zelfs, dat ik toen had. Dat kon de kroeg dus zijn, een plek waar je gekend en herkend wordt.”

Ergens rond zijn zeventiende begon Schnitzler zelf te verlangen naar een plek waar hij zich in relatieve anonimiteit geborgen kon voelen en waar hij tegelijk, ‘zonder opgave van redenen’, altijd weer kon vertrekken.

BIO • Nederlandse filosoof, schrijver en columnist • geboren op 2 juli 1968 in Den Haag, woont in Amsterdam • schreef met Het digitale proletariaat, Digitale detox en Wij nihilisten - Een zoektocht naar de geest van digitalisering al meerdere boeken over de invloed van digitalisering op ons alledaagse leven

“Ik heb een vrij onstuimige jeugd gehad”, zegt hij. “Mijn thuissituatie was niet heel fijn, laten we zeggen. Maar toen ik eenmaal in kroegen kwam, ontlook dat verlangen naar een veilige plek waar ik even tot rust kon komen zonder veroordeeld of beoordeeld te worden, waar ik gewoon mocht ‘zijn’ en altijd weer weg kon.”

Een ‘verbeelde balling’ noemt Schnitzler zichzelf. Verwant aan de ballingen in het interbellum, die alleen nog in de kroeg of het koffiehuis een thuis vonden. ‘Europa wordt gevormd door koffiehuizen, door cafés’, schreef de Frans-Amerikaanse cultuurhistoricus George Steiner niet voor niets. ‘Het café is voor iedereen toegankelijk, en toch is het tegelijkertijd een sociëteit, een vrijmetselarij voor politieke of artistiek-literaire herkenning, waar men zich volgens een vast programma vertoont. Een kop koffie, een glas wijn of een thee met rum staat borg voor een plek om te werken, te dromen, te schaken of gewoon de hele dag warm te blijven.’

Schnitzler: “Ook in het buitenland zoek ik altijd de kroeg op. Het is een plek waar ik me telkens snel thuis voel en tegelijk is het ook een enorm rijk vat van bronnenmateriaal om mijn sociale kennis bij te spijkeren. Mits je daarvoor openstaat, kan iedereen er baat bij hebben om de kroeg weer wat meer te bezoeken.”

Moderne koffiehuizen

Behalve een batterij filosofen haalt Schnitzler in zijn boek ook de Nederlandse socioloog Gerrit Jansen aan, die in 1976 in zijn proefschrift De eeuwige kroeg schreef dat de leefbaarheid van de samenleving afleesbaar is in de kwaliteit van haar kroegen. En zo kan ook Filosofie van de kroeg worden gelezen, als een doorlichting van de hedendaagse maatschappij, met de kroeg als decor.

Schnitzler: “De samenleving is op een bepaalde manier onderkoeld geraakt. We zijn elkaar uit het oog verloren, door allerlei oorzaken, onder andere door de individualisering natuurlijk. Maar anderzijds zijn we ook verhit geraakt, kortademig, amechtig op elkaar zittend, vooral door de dynamiek van sociale media. We zijn elkaar veel te dichtbij gekomen, claustrofobisch bijna.

“Kijk alleen al naar het gedrag van politici op sociale media, met hun illusie van aanspreekbaarheid. Ik denk dat dit niet gezond is. Je hebt gewoon enige distantie nodig om een samenleving leefbaar te houden. We hebben een tussenruimte nodig tussen de publieke ruimte en de privéruimte, waarin we kunnen landen.”

Wel meer ruimtes kunnen die rol van zogenoemde ‘derde plek’ vervullen. Maar wat de traditionele kroeg zo bijzonder maakt, gaat Schnitzler verder, is juist dat mensen er komen om kletspraatjes met elkaar te maken.

“De sociale interactie is er dus vrij cruciaal”, zegt hij. “Anders dan in de moderne koffiehuizen, waar iedereen alleen maar aan de laptop gekluisterd zit om zo efficiënt en productief mogelijk bezig te zijn. Allemaal prima, maar de openheid van interactie is daar wel veel kleiner. De kans op resonantie ook, op een ‘belichaamde ontmoeting’, even weg van alle apparaten die ons leven in dit contactloze tijdperk steeds meer beheersen en van alle eisen die in onze meritocratische prestatiemaatschappij – vol targets en Excel-sheetsvoortdurend gesteld worden. In de kroeg legt niemand zijn ritme aan je op.”

Voor verveling, rust én inspiratie met andere woorden één adres: café Krom.

“En bovendien is het schurende, het rafelige hier altijd aanwezig”, vervolgt Schnitzler. “De kroeg is ook een plek waar de ongewenste vreemde altijd binnen kan komen wandelen. Daartoe heb je je dan maar te verhouden, en de ene keer lukt dat beter dan de andere, door wat voor reden dan ook – alcohol, om er maar één te noemen. Maar gelukkig is er altijd veel sociale controle in de kroeg. Deze microkosmos weet het meestal zelf wel op te lossen.”

In het boek lees je dan: ‘In sterk geïndividualiseerde tijden gedomineerd door een gezonde en fitte leefstijl maakt het traditionele café, die soms wat morsig aandoende drinkgelegenheid, de indruk van een fremdkörper.’

Schol, en doe ze nog eens vol!

Smartphonezombies

Schnitzler geeft ook les in de filosofie en tegenover zijn studenten heeft hij het weleens over de ‘zombieficering’ van de samenleving: een na een veranderen we naar zijn aanvoelen in smartphonezombies en tegelijk wordt de publieke ruimte stukje bij beetje leeggetrokken. “We zijn er nog wel in aanwezig, maar we gebruiken ze alleen nog als een soort doorgangsruimte”, zegt hij. “Of we privatiseren ze en laten het aan bedrijven over wat ermee gebeurt. Dat is wel een zorg, want het is juist in de publieke ruimte dat we in al onze verscheidenheid aan elkaar verschijnen, ons aan elkaar laten zien. Als die ruimte verkruimelt, wat is er dan nog voor gemeenschappelijks te vinden?”

Niet alleen de publieke ruimte, maar ook de bruine kroeg staat onder druk. Al jaren worden de doodsklokken geluid, maar wat zeldzaam wordt wint ook weer aan waarde: opeens is ‘de bruine kroeg’ een concept dat naar hartenlust kan worden vermarkt, sanseveria’s en platenspelers incluis.

In zijn boek verwijst Schnitzler in dit verband naar de Pools-Britse denker Zygmunt Bauman, die stelt dat we in ‘het tijdperk van de nostalgie’, van de ‘retrotopie’ zijn beland. Anders dan utopisten streven retrotopisten niet naar een geïdealiseerde toekomst; ze zoeken integendeel beschutting in wat Schnitzler een ‘retrorealiteit’ noemt, een geïdealiseerde versie van het verleden.

Van de almaar toenemende belangstelling voor alles wat naar retro neigt tot de populariteit van reactionaire retropolitiek: die hang naar het verleden heeft volgens Schnitzler het tij mee omdat een vloeibare wereld een hoogst onoverzichtelijke wereld is. “Elementaire tweedelingen brokkelen in rap tempo af”, zegt hij. “Het verschil tussen echt en nep, feit en fictie, mens en machine, fysiek en virtueel, maar ook dat tussen werk en vrije tijd, professional en leek of publieke en private ruimte. De markt maakt handig gebruik van die verwarring om de typische sfeer van bezonkenheid die zo eigen is aan de bruine kroeg kunstmatig op te roepen.”

‘Kabbelende troost’

Iets na vieren is het ondertussen en in café Krom blijft het stil. De ballen gehakt, gekookte eieren en leverworsten wachten geduldig op hun lot.

Juist die “kabbelende troost”, vertelt Hans Schnitzler nog, maakt deze plek zo bijzonder. “Ik zou het vreselijk vinden als deze tent morgen zou dichtgaan”, zegt hij. “Ik zou me ontzield voelen, want na al die jaren voel ik me hier thuis.”

Kroegkat Arie denkt er zo te zien het zijne van. Hij kromt de rug en springt stilletjes van de barkruk op de toog.

Hans Schnitzler, Filosofie van de kroeg, De Bezige Bij, 176 p., 19,99 euro.

‘Kabbelende troost’
Beeld RV