Direct naar artikelinhoud
InterviewAnouar Ait El Hadj

‘Toen ik met één kilo overgewicht uit vakantie terugkeerde, werd ik uit de ploeg gezet. Terecht: die ene kilo verraadt een gebrek aan ernst’

Anouar Ait El Hadj: ‘Ik heb nog altijd het raden naar de reden waarom ik bij Anderlecht niet meer mocht spelen.’Beeld Photo News

Anouar Ait El Hadj is in bloedvorm. Drie jaar na zijn debuut bij paars-wit onder Vincent Kompany lijkt de in Brussel geboren en getogen aanvaller eindelijk tot volle wasdom te zijn gekomen bij Racing Genk. Het afscheid van zijn jeugdliefde was wrang, maar is verteerd, en de Marokkaanse Belg heeft zijn spelplezier teruggevonden. ‘Ik ben opgegroeid met vier zussen en was dus de koning in huis: heerlijk.’

Bijna waren we hem vergeten, zo weinig speelde hij bij Genk. Tot hij tegen Standard, op de voorlaatste speeldag van de reguliere competitie, het doelpunt maakte dat de Limburgers met anderhalf been in de Champions’ Play-offs katapulteerde. Daar deed hij het opnieuw: met een enig mooie krul tegen Antwerp joeg hij nieuwe hoop in de Genkse harten. Hoeft het nog gezegd: Ait El Hadj is terug.

Net op tijd.

“God is rechtvaardig. Hij heeft me beloond voor mijn geduld en het vele afzien. Ik mag dan minder vaak hebben gespeeld, ik ben wel beslissend geweest in een paar van de mooiste wedstrijden.”

Ik bedoel: jullie volgende tegenstander heet Anderlecht, op 20 april. (vorige vrijdag)

“Mijn verjaardag! (lacht) Ja, ik weet het. Toen de kalender werd bekendgemaakt, zag ik het meteen. Het wordt prachtig, zeker omdat we thuis spelen. Maar Genk-Anderlecht is altijd een topmatch.” (Genk won met 2-1, red.)

Je doelpunt tegen Standard viel samen met het begin van de ramadan, dat tegen Antwerp met het einde. Moeten we daar iets achter zoeken?

“Dat was me nog niet opgevallen. Laat ons het maar op toeval houden.”

Tijdens de ramadan mag je als gelovige moslim niet eten vóór zonsondergang. Je zou denken dat zoiets niet bevorderlijk is voor je prestaties.

“Het is niet vanzelfsprekend om de hele dag te vasten en toch te presteren. Maar ons geloof vervangt het eten, God geeft ons kracht. Als kind vond ik het lastiger – toen viel de ramadan, die elk jaar een stukje opschuift, in de zomer: ik herinner me dat we pas vanaf tien uur ’s avonds mochten eten. Nu vindt hij in de lente plaats, over een paar jaar zal dat in de winter zijn: als de zon om vier uur ’s middags al ondergaat, is het makkelijker.”

Genk haalde je vorig jaar in de winter weg bij Anderlecht. Toch lijk je nu pas boven water te komen. Waarom heeft het zo lang geduurd?

“Dat weet ik niet. De trainer beslist of je speelt of niet. Ik heb me er het hoofd niet te hard over gebroken. Natuurlijk was het frustrerend, dat ga ik niet ontkennen. Maar in het voetbal kan het snel gaan. Ik heb me rechtgehouden met de gedachte dat ik vroeg of laat de kans zou krijgen om te laten zien wat ik in mijn mars heb. Want de Anouar die hier voor jou zit, is nog altijd dezelfde als vroeger: ik had gewoon speelminuten nodig.”

Ligt het aan de nieuwe veldbezetting? Trainer Wouter Vrancken laat jullie nu met drie centrumverdedigers en enkele flanken spelen. Zo kwam er een plek vrij voor jou centraal in het elftal.

“Ik sta inderdaad niet meer op links tegen de zijlijn, maar iets meer naar binnen, op het middenveld. Die positie ligt me beter. Je komt er veel meer aan de bal. Dat heb ik nodig: ik moet me vrij voelen en de ploeg kunnen laten draaien.”

Het is ook de zone waar Bilal El Khannouss speelt. Genk zou je als zijn opvolger hebben binnengehaald, in de veronderstelling dat hij afgelopen zomer zou vertrekken. Dat is uiteindelijk niet gebeurd.

(verbaasd) “Er is nooit sprake van geweest dat Bilal zou vertrekken. Uiteraard heb ik met Genk gepraat over de rol die ze voor me in gedachten hadden. Mike Trésor zou weggaan: voor zijn positie kwam ik in aanmerking.

“Het voetbal is ondoorgrondelijk, soms weet ik het zelf allemaal niet meer. Maar Bilal en ik staan nu samen in de ploeg en dat gaat goed. Ik hoop dat ik in deze flow kan blijven.”

Hoe kijk je terug op de voorbije vijftien maanden bij Genk?

“Het is niet makkelijk geweest, maar ik heb veel geleerd. Soms verdiende ik het om te spelen, maar kreeg ik de kans niet: dat was lastig. We hebben daarover gepraat met de club. Maar dan krijg je te horen dat het gewoon een keuze is. Als je dat één keer als antwoord krijgt, en ook de tweede keer, ga je niet nog eens hetzelfde vragen. Ik heb het losgelaten.”

Je had kunnen revolteren.

“Dat doe ik niet. Ik ben een rustige jongen. Mijn moment zou wel komen.”

Heb je al spijt gehad van je transfer?

“Helemaal niet. Bij Anderlecht was het nog erger: daar zat ik op het eind niet eens meer in de selectie, maar in de tribune. Hier in Genk ben ik op elk moment ten volle deel blijven uitmaken van de groep. In elke wedstrijd bestond de kans dat ik speelminuten zou krijgen. Bovendien stond Genk op de eerste plaats toen ik er tekende, én speelt het een voetbal dat me op het lijf geschreven is. Ik heb bij Anderlecht gedaan wat ik moest doen: vertrekken.”

Het is geen vertrek door de grote poort geworden.

“Niemand wil zo moeten vertrekken, zeker niet bij de club waar je een half leven lang gevormd bent als voetballer. Als je jong bent, wil je spelen. Maar vooral: je wilt plezier hebben in wat je doet. Dat was ik kwijt. Om het plezier terug te vinden, moest ik weg. Er was voor mij geen toekomst meer bij Anderlecht: als je niet beloond wordt voor je werk, houdt het op.”

Er moet toch een reden geweest zijn waarom je niet meer speelde bij Anderlecht?

“Het was zo onwezenlijk. In mijn eerste seizoen onder Vincent Kompany speelde ik vrijwel alle wedstrijden. Als basisspeler zelfs. Ik was belangrijk voor de ploeg. Tot hij vertrok: toen was het over. Ineens. Naar de reden heb ik nog altijd het raden.”

Kompany zette je in je tweede seizoen ook al uit de ploeg.

“De reden was simpel: ik was niet zo goed meer als in mijn debuutjaar. Intensiteit is een belangrijk onderdeel van mijn spel: alles wat ik doe, doe ik voor honderd procent. Ik kan blijven lopen. Alleen was het toen allemaal wat minder. Kompany had dat direct gezien en heeft ingegrepen: ‘Zonder die intensiteit verlies je de helft van je mogelijkheden.’ Dus zette hij me naast de ploeg. Die is zonder mij beginnen te draaien en ik ben er niet meer in geraakt.”

‘In Genk vind ik rust en blijf ik geconcentreerd op het voetbal, maar Brussel is alles voor mij.’Beeld Photo News

VERGULDE STEAK

Was het succes je naar het hoofd gestegen?

“Nee, nee, zeker niet! Ik nam het gewoon wat lichter op. Eerst heb je dat niet door en voel je je verongelijkt: ‘Hoe is het toch mogelijk?!’ Ondertussen kan ik er zonder wrok op terugkijken. Het heeft me mentaal gehard. Ik ben blij dat het me zo vroeg in mijn carrière is overkomen, nu zou ik het er moeilijker mee hebben.”

De overlevering wil dat je met één kilo overgewicht uit vakantie was teruggekeerd, en dat dat je werd aangerekend. Eén kilo!

(lacht) “Zo is Kompany. Hij had het direct gezien. Eén kilo is inderdaad niks, een detail, maar wel één dat een gebrek aan ernst verraadt. Dan ben je niet klaar om aan het kampioenschap te beginnen. Dáár gaat het om. Door me direct aan te pakken, heeft hij me willen prikkelen: ‘Doe er iets aan en je zult opnieuw spelen.’ Na een week was ik alweer op gewicht en ik stond meteen opnieuw in de ploeg. Dat ik er nadien toch weer uit ben gegaan, lag helemaal aan mezelf.”

Die zomer postte je op Instagram foto’s van je vakantie in Dubai, inclusief de belachelijk dure vergulde steak waar menig voetballer graag mee pronkt. Misschien was dat geen goed idee.

“Ik ga graag op vakantie, en ik hou van Dubai. Altijd zon, lekker eten en fantastische zwembaden: zalig. Ondertussen ben ik er vier keer geweest, en daar zal het niet bij blijven. Maar ermee uitpakken? De wereld zit vol jaloezie, dat ga ik dus niet doen. Ik was gewoon blij en genoot van mijn vakantie. Dat wilde ik laten zien.

“Ik ben een eenvoudige, bescheiden jongen. Dat heb ik aan mijn vader te danken: hij zet me onmiddellijk op mijn plaats als ik er de kantjes af loop. Hij heeft me geleerd om altijd nederig te zijn, in het dagelijks leven én in het voetbal. Vergeleken met Messi, benadrukte hij altijd, was ik níémand.”

Dubai is een geliefd decor voor de jetset.

“Mij zegt dat niets. Mijn fout is geweest dat ik met die foto’s mensen munitie heb gegeven om er zo’n jetsetverhaal van te maken. Ik was 19, ondertussen ben ik ouder en wijzer. Voortaan hou ik mijn privéleven privé.”

Was hij lekker, die steak?

(lacht) “Het wás niet eens zo’n vergulde steak. Gewoon de steak maison. Het vlees is zó goed in Dubai. En hoe ze het klaarmaken, op een groot vuur: spectaculair. Er is zoveel om je aan te vergapen. Het was mijn eerste keer en ik was zwaar onder de indruk. Maar alle volgende keren ben ik fitter dan ooit naar België teruggekeerd, hoor. Dat lesje heb ik geleerd.”

De Kompany-jaren bij Anderlecht werden gekenmerkt door financiële problemen. Jeugdspelers kregen noodgedwongen kansen, maar waren daar – zo klonk her en der – niet klaar voor.

“Niet klaar? Niet zoals een ervaren speler misschien: natuurlijk maakten we fouten. Maar je moet er toch ooit eens aan beginnen! Wat is een goed moment: als je drie- of vierentwintig bent? Het was vroeg, misschien te vroeg, maar het was een beslissing van de club. Je kunt het de spelers niet verwijten: ondanks onze jeugdige leeftijd hebben we het goed gedaan.”

Behalve jij waren er ook Killian Sardella, Marco Kana en Jérémy Doku. Allemaal geboren in 2002.

“Je vergeet Eliot Matazo. Hij zit nu bij Antwerp, dat hem huurt van Monaco. Ik mocht – na Doku – als eerste mijn debuut maken. Tegen Oostende was dat: ik kreeg vijf minuten. Daarna was het aan Kana en Sardella. Zij mochten meteen als basisspeler beginnen.”

Je speelde vanaf je tiende bij de jeugd van Anderlecht. Stak je erbovenuit?

“Dat niet. Als íémand over de tongen ging in onze lichting, was het Doku. Ik was goeie middenmoot: ‘Hij hééft iets,’ zei men.”

Sardella is nu een vaste waarde in de verdediging van Anderlecht. Bij zijn debuut werd hij nog weggezet als niet goed genoeg. Bewijst dat niet dat het destijds te vroeg kwam?

“Het heeft vooral met vertrouwen te maken. Als je van Neerpede komt (het trainingscentrum van Anderlecht, red.), héb je kwaliteiten. Niemand die daaraan twijfelt. Maar om ervaring op te doen, moet je spelen. Dat het nadien wat minder ging, is niet abnormaal voor een jonge speler.

»Vandaag zie je dat hij een andere speler is geworden: de hoogtes en laagtes zijn eruit, zijn prestaties blijven stabiel. Waarom? Omdat men in hem gelooft, dát is het verschil. Hij voelt dat ze hem belangrijk vinden. Elke speler heeft dat nodig.”

Hij is in het huidige Anderlecht ook beter omringd.

“Inderdaad. Met alleen maar jonge spelers boek je geen resultaten. Wij hebben het er nog goed van afgebracht – érg goed zelfs, vind ik. Maar we voelden dat het nog beter had gekund met een paar ervaren spelers erbij.”

Denk je niet, als je Sardella bezig ziet: in die ploeg had ik nu ook moeten staan?

“Nee, nee. Hij is bezig aan een fantastisch seizoen en ik ben blij voor hem. Elk jeugdspelertje van Anderlecht heeft dezelfde droom: prijzen winnen in dat paarse shirt. Maar je lot kun je niet kiezen. Wij zijn allemaal samen opgegroeid bij dezelfde club: als één van ons het later goed doet, ben je blij voor hem. Of het nu Sardella is bij Anderlecht of Doku bij Manchester City. Op het eind zien we wel wie de mooiste carrière heeft gemaakt.”

Na Kompany kwamen Felice Mazzù en Brian Riemer. Had je niet iets meer geduld moeten hebben?

“Ik heb genoeg geduld gehad. Je voelt het als je overbodig geworden bent. Ik moest de bladzijde bij Anderlecht omdraaien en aan een nieuw hoofdstuk beginnen.”

Verwijt je Kompany iets?

“Kompany? Nee, integendeel: ik ben hem juist ontzettend dankbaar. Hij heeft me de stap naar het eerste elftal laten zetten. Ik had met de U17 de Future Cup gespeeld in Amsterdam en was er tot beste speler van het toernooi uitgeroepen. Hij riep me bij zich in zijn bureau: ‘Jij blijft bij de A-kern.’ Een magisch moment! Ik heb alles aan Kompany te danken.”

‘Een andere jonge Marokkaan uit Brussel zien slagen, dat geeft me kracht.’ (Foto: met Bilal El Khannouss, vooraan, en Joris Kayembe, links, na winst tegen Antwerp.)Beeld Photo News

HONGER NAAR GOALS

Je bent opgegroeid op de grens van Molenbeek en Koekelberg, niet ver van het trainingscentrum van Anderlecht in Neerpede.

“Dat lag op tien minuutjes van bij ons thuis.”

Toch ben je beginnen voetballen bij Brussels. En toen dat failliet ging, verhuisde je naar AA Gent.

“Gent was de enige club die met mijn vader is komen praten. Pas toen we er enkele maanden zaten, is Anderlecht op de proppen gekomen: ‘We willen je tekenen.’ In december was dat, midden in het seizoen. Voor mijn vader en mij was het meteen duidelijk: we doen het! Als je naar Anderlecht kunt, twijfel je niet. Vooral ook omdat het zo dichtbij was. Uit respect voor Gent zijn we niet halsoverkop vertrokken, maar hebben we eerst het seizoen uitgedaan.

“Bij Anderlecht ging een nieuwe wereld voor me open. Alles draaide maar om één ding: winnen. Als we ons beste niveau haalden, waren we onoverwinnelijk.”

Je was een balverliefd jongetje.

“Ik heb altijd hetzelfde verwijt moeten horen: ‘Anouar is een zaalvoetballer.’ Ik schuwde de duels. Nu niet meer, en ik ben efficiënter geworden. Want ook dat was een terugkerend verwijt, dat ik maar wat liep te pingelen. In zekere zin was dat ook zo: ik dribbelde om te dribbelen, puur om het plezier. Nu doe ik het alleen nog om doelgevaar te creëren. Het moet iets opleveren. En als ik op doel trap, is het om te scoren. Ik honger naar doelpunten, ik wil beslissend zijn. Omdat ik heb begrepen dat het daarom draait in het moderne voetbal.»

Trainers stoppen hun spelers graag in een keurslijf. Heb je daaraan moeten wennen?

“Dat speelse zal altijd bij mijn voetbal blijven horen. Ik moet plezier hebben in wat ik doe. Als je me dat afpakt, ben ik Anouar niet meer. Ik ben sterker en een stuk meedogenlozer geworden, maar ben nog altijd dezelfde speler.”

Was het moeilijk om Brussel achter te laten?

“Zeker. Voor het eerst verliet ik het ouderlijke huis. Die eerste maanden in Genk waren moeilijk, maar ik wist: het is maar een uurtje rijden van Brussel. Bovendien had ik het gezelschap van Bilal, waardoor ik toch niet helemaal alleen was.”

Genk is geen grootstad zoals Brussel.

“Eerlijk: voor een voetballer is het beter zo. Hier houden we na de training een kleine siësta. In Brussel was daar geen tijd voor: ik zocht mijn vrienden op of ging een hapje eten. Je blijft de hele tijd in beweging. In Genk vind ik rust en blijf ik geconcentreerd op het voetbal.

“Nu, niet dat het een probleem was in Brussel: ik ben geen stapper. Daar zag mijn vader wel op toe: een uur is een uur bij hem. Op dat vlak bleef ik zijn kleine jongetje van 8 (lacht).

“Brussel is alles voor mij. Het is waar ik geboren ben, waar mijn huis staat, waar mijn familie woont. We leefden er tussen verschillende culturen, in een rustige wijk waar iedereen iedereen kent. Ik had vrienden op school, voetballen deden we op een pleintje wat verderop. Als ik er kom, voel ik me direct weer thuis. Ja, ik heb een goede jeugd gehad.”

Iemand om mee te voetballen had je thuis niet: je bent opgegroeid met vier zussen.

(lacht) “En daar was ik blij om. Toen mijn moeder zei dat ze in verwachting was van een broertje, heb ik gehuild. Ik was stikjaloers! Als enige jongen was ik een beetje de koning in huis: ik hoefde maar iets te vragen of het werd voor me gedaan, en ik was bang dat mijn moeder een nieuw jongetje meer liefde zou geven dan mij. Bon, het werd een meisje, maar een broertje zou natuurlijk net zo cool geweest zijn.”

Wat deden je ouders voor de kost?

“Mijn vader is handelaar: hij koopt en verkoopt auto’s. Mijn moeder bereddert het huishouden en helpt de kinderen met hun schoolwerk. Misschien stap ik na mijn carrière wel in de zaak van mijn vader, waarom niet? Het heeft mij van kleins af gefascineerd. Ik hoorde prijzen noemen, zag hoe mijn vader onderhandelde: dat zie ik mezelf ook wel doen. Ik herinner me die keer dat hij een wagen in de garage had gezet. Ik was nog klein – een jaar of 8, 10 misschien. Mijn vader was in gesprek met een klant. Ik ben stiekem in de auto gekropen, heb het portier dichtgetrokken en heb hem in gang gezet. Hij begon te bollen en ik ben tegen de poort gebotst. Tot zover mijn eerste grote avontuur.” (lacht)

‘Voetballen is het enige wat ik altijd heb willen doen. Thuis trapte ik de ene na de andere vaas stuk, mijn moeder werd er gek van.’Beeld Marco Mertens

VOETJES OP DE GROND

Is er iets buiten het voetbal?

“Nee, voetballen is het enige wat ik altijd heb willen doen. Thuis trapte ik de ene na de andere vaas stuk, mijn moeder werd er gek van. ‘Weet je wat,’ zei mijn vader, ‘ik schrijf je in bij een club.’ Dat was Jeunesse Molenbeek, een klein clubje uit de buurt. Ik was vijf jaar. Niet veel later ben ik naar Brussels gegaan. Mijn vader is zelfstandige, dus ik wist dat ik iets achter de hand had als het niets werd: ik zou altijd in de zaak kunnen stappen. Maar in mijn hoofd had ik maar één wens: ik móést slagen als voetballer.”

Je vader is altijd erg betrokken geweest bij je carrière.

“Zonder hem was ik niet zover geraakt. Dat ene jaar in Gent haalde hij me op aan de school, bracht hij me naar de training en wachtte hij tot ik klaar was, en dan reden we terug naar huis. Bij zowat elk toernooi was hij erbij. Niet alleen als vader, maar als de grote voetballiefhebber die hij is. Hij heeft me altijd met raad en daad bijgestaan. Hij zei dat ik geduld moest hebben, dat ik er met mijn talent wel zou komen. Er zijn momenten geweest dat ik misschien had opgegeven als hij er niet was geweest.”

Hij was makkelijk tot interviewtjes te verleiden om het voor je op te nemen. Clubs hebben dat niet graag.

“Dat deed hij omdat hij het beste met me voor had. Hij begreep niet dat ik niet speelde: ik verdiende het, vond hij.”

Het is de valkuil voor veel jonge spelers: opgehemeld worden door hun ouders.

“Zo zit mijn vader niet in elkaar. Hij is mijn eerste criticus: als ik slecht heb gespeeld, zal hij het ook zeggen. Hij zal me dan aanmoedigen: ‘Geloof in jezelf, je hebt kwaliteiten.’ En als ik goed was, remde hij me af: ‘Denk je dat je er al bent met één goede match? Je staat nog nergens, jongen.’ Hij zal me altijd met mijn voetjes op de grond te zetten.”

Hoeveel Marokko zit er in jou?

“België is waar ik geboren en getogen ben. Het land dat mijn ouders werk heeft bezorgd, en mij het voetbal heeft gegeven. Maar ik voel me ook een trotse Marokkaan. Marokko blijft mijn land. Mijn grootouders komen ervandaan, we hebben er een huis en er woont nog familie – in het noorden, in Tanger en Tetouan. Onlangs hadden we enkele dagen vrij en ben ik er nog eens op bezoek geweest.”

Veel Belgische Marokkanen hebben het gevoel tussen twee culturen te vallen.

“In Marokko zien ze direct: ‘Ah, jij bent een Europeaan.’ In België hoor ik vaak het omgekeerde: ‘Dáár, de Marokkaan!’ Het raakt me niet: we zijn allemaal mensen. Ik lach ermee.”

Heb je weleens met racisme te maken gehad?

“Niet echt. Op die ene keer na, in Brugge. Onder Kompany was dat nog: Francis Amuzu en ik kregen racistische verwijten naar het hoofd geslingerd terwijl we ons opwarmden langs de zijlijn. (Haalt de schouders op) Geen probleem, mensen roepen wat ze willen. Zij moeten zich thuis maar afvragen waarom ze zoiets doen.”

Je vriend Bilal El Khannouss groeide net als jij op in Brussel, maar koos voor de Marokkaanse nationale ploeg. Wat zal jij doen?

“Ik heb voor Génk gekozen (lacht). Een keuze voor speelminuten, daarna zien we wel. Het heeft geen zin er nu al iets over te zeggen.”

El Khannouss heeft al een halve finale op een WK gespeeld. Hij was 18 jaar toen, jij wordt 22.

“Ongelooflijk, hè? Ik ben trots op hem. Ieder heeft zijn eigen pad, en een carrière is lang. Misschien liggen er nog mooie dingen op mij te wachten.”

Benijd je hem?

“Nooit! Een moslim mag niet jaloers zijn, we moeten een groot hart hebben. Wat Bilal gelukt is, geeft me juist kracht. Hij heeft laten zien dat een jonge Marokkaan uit Brussel kan slagen. Daar voel ik alleen maar trots bij.”

© Humo