Direct naar artikelinhoud
Anton Jäger.
ColumnAnton Jäger

In een tijdperk waarin partijen leeglopen en steeds sterker van de staat afhangen, stellen kiezers zich individualistischer op

Anton Jäger is historicus van het politieke denken aan het Leuvense Hoger Instituut voor Wijsbegeerte. Hij verklaart de populariteit van de stemtest voor de verkiezingen.

Hij laat zich in nog geen vijftien minuten invullen – tijdens het pendelen of voor het slapengaan, op kantoor of thuis, op computer of smartphone. Handig genoeg moet men daarna niet door partijprogramma’s ploegen, partijconferenties bekijken of interviews met politici nalezen. De stemtest is een goedkope, 21ste-eeuwse garantie voor actief burgerschap.

Zo lijkt het alleszins. Meer dan zes weken voor de verkiezingen hebben honderdduizenden Belgen zich al aan een kiesquiz gewaagd om hun keuze in juni te informeren. Het succes van de formule overstijgt met gemak voorgaande verkiezingsjaren. In een wereld waarin partijkaarten schaarser worden, mag die populariteit amper verbazen. Net zoals consumenten zich informeren voor hun aankopen willen Vlaamse kiezers waar voor hun geld.

Dan is de stemtest de logica zelve: kiezers kopen producten die politici in de etalage zetten. Die visie op politiek is echter nog niet zo oud. Eind jaren vijftig stelde de Britse politicoloog Anthony Downs als eerste voor om politiek te benaderen zoals economen een markt. Er waren de consumenten van beleid, kiezers, die een vraag aanstuurden; daartegenover stonden de producenten, politici en hun aanbod. Aldus liet electorale politiek zich op dezelfde manier kwantificeren als het prijzensysteem binnen sectoren. Partijen waren niets anders dan kartels die vrije competitie tussen kiezers beperkten.

Het duurde een tijdje voor Downs’ visie ook praktisch opgeld maakte. Het proces versnelde vooral toen politici na de jaren tachtig steeds meer naar de reclamewereld gingen kijken voor inspiratie. Focusgroepen, opiniepeilingen of vragenrondes zouden standpunten en beleid bepalen. Spindoctors adviseerden cabinetards met communicatiestrategieën.

Het fabeldier van de ‘modale kiezer’, de ultieme trofee voor elke politicus, komt ook uit die koker. Impliciet behandelen politici hun kiezerspubliek daarmee steeds meer zoals beursmakelaar de markt. Ideeën worden dan secundair: als de prijs van een beleidsvoorstel daalt, moet het product worden verkocht. Ideologische flexibiliteit is nu eenmaal een noodzaak voor politici die hun kiezers gedwee willen volgen. En speculatief peilen naar de voorkeuren van een electoraat vergt minder moeite dan nadenken over hoe men de wereld wil veranderen.

De rasse opkomst van de stemtest schrijft zich in eenzelfde logica in. Consumenten die online een product willen kopen – zeg, een koptelefoon – gaan eerst bepaalde criteria uitzetten. Die toetsen ze dan aan de beschikbare modellen. Op eenzelfde manier biedt de stemtest consumentenadvies voor de kiezers: een individuele combinatie van voorkeuren resulteert in een percentuele suggestie van partijen, die dan op stemlijsten kunnen worden aangevinkt.

De populariteit van de stemtest laat zich dus niet los van bredere maatschappelijke veranderingen lezen. In een tijdperk waarin partijen leeglopen en steeds sterker van de staat afhangen, stellen kiezers zich individualistischer op. De band met een partij wordt openlijk optioneel: meningen verschuiven tijdens de verkiezingscyclus. En net als op datingapps kan hij of zij een kandidaat wegswipen indien die niet aan voorwaarden voldoet.

Of de politiek zich naadloos met een markt laat vergelijken is een andere vraag. Het is goed mogelijk dat een respondent op de stemtest hoog scoort op een bepaalde partij, maar toch voor een andere opteert. Mede omdat hij de partij meer vertrouwt binnen de politieke machtsstrijd, die nu eenmaal moeilijk in afzonderlijke partijstandpunten te vatten is. Na de oorlog bleven kiezers ondanks meningsverschillen hun partijen ook trouw.

Dat geldt evenzo voor de metafoor van vraag en aanbod die zo prominent is in het marketingdiscours over politiek. Tijdens een gesprek met een aanhanger van Pim Fortuyn begin jaren 2000 vroeg een Nederlandse journalist waarom de vrouw in kwestie de politicus adoreerde. Haar antwoord verwees naar de befaamde slogan van de Nederlandse politicus: “Hij zegt wat wij denken.” Wanneer de journalist peilde naar wat de vrouw dan dacht, was het antwoord bondig: “Nou, wat hij zegt natuurlijk.”

Dat Fortuyn niet alleen bestaande meningen passief vertolkte, maar deze ook actief vormde en aanmoedigde, werd nu grif toegegeven. Producent en consument waren in de politiek lang niet zo onafhankelijk van elkaar. Eenzelfde illusie dreigt bij de stemtest: politiek is tenslotte meer dan een product, hoeveel vragenlijsten en quizzen men ook invult.