Direct naar artikelinhoud
column

Wij zijn allebei écht zeer slecht in zorgen voor wezens die niet gewoon kunnen zeggen wat er scheelt

Marnix Peeters.Beeld Bob Van Mol

Op zijn berg in de Oostkantons schrijft Marnix Peeters over vrijheid, vogels, zijn vader en zijn vrouw. Zijn nieuwe roman Ik heb aids van Johnny Diamond verscheen bij Pottwal Publishers.

De enige andere bewoners van het bergdorp gingen met hun twee dochtertjes voor twee dagen naar de Sierra Nevada, en hadden gevraagd of wij op hun hond wilden passen. Nou en of! hadden wij geantwoord, wij zijn allebei dol op honden en niet zo heel goed in verantwoordelijkheden, dus leken twee dagen met Candy ons heerlijk.

In het begin liep alles van een leien dakje. Candy is een doodbraaf dier, het maakte haar schijnbaar niet zoveel uit dat haar baasjes de hort op waren, zolang wij maar in haar buurt bleven en haar overvloedig streelden en met haar praatten. Wij maakten een wandeling langs het bergpad naar de rivier beneden, waar zij gulzig van het koele water dronk, wij dronken bij Raffa een wijntje en aten croquetas, waar wij Candy een stukje van lieten proeven. Wij waren best wel fier dat wij een hond hadden, en wij keken allicht met zo’n blik.

Toen wij rond vier uur thuis­kwamen, viel het dier uitgeput in een diepe slaap. Dat hadden wij goed gedaan. De problemen begonnen pas tegen de ochtend.

Als ze de keuze hebben, willen honden altijd naar buiten, zei mijn vrouw, die het probleem had gegoogeld

Ze slaapt nog altijd, zei mijn vrouw, die om zes uur even naar beneden was gegaan. Als een rotsblok.

Ik had geantwoord dat dat allicht normaal was voor een hond van negen jaar, na een uitputtende dag, maar dan lig je toch maar in het donker te luisteren en een uur later was ik ook eens gaan kijken. Er was in dat dier geen beweging te krijgen. Toen wij om half­negen opstonden en ik haar brokken in het bakje deed, keek zij nauwelijks op, en ook toen wij de deur openzetten en de ochtend­koelte binnenwoei, bleef zij in haar zetel liggen, nu met de ogen wijd open, wat een trieste aanblik bood. Om tien uur lag zij daar nog steeds.

Als ze de keuze hebben, willen honden altijd naar buiten, zei mijn vrouw, die het probleem had gegoogeld. Daar zijn de geuren, daar valt er wat te beleven.

Haar neus is koud, zei ik. Dat is goed.

Misschien krijgt ze anders al die aandacht niet en is ze ontregeld, zei mijn vrouw. Ze denkt misschien: wat doen die twee raar. Laat me slapen.

Wij worden nergens door afgeleid, wij hoeven alleen voor elkaar te zorgen en dat doen we voortreffelijk

Wij besloten dat zij allicht uit haar hum was doordat zij haar baasjes miste, en dat wij allebei écht zeer slecht zijn in zorgen voor wezens die niet gewoon kunnen zeggen wat er scheelt – dat gebrek aan verantwoordelijkheidszin is bij ons echt niet mals. Wij hebben thuis zelfs geen kamerplanten. Enkel een zeer vrijgevochten cactus.

Dat maakt dat wij meer tijd en aandacht voor elkaar hebben, zei mijn vrouw. Wij worden nergens door afgeleid, wij hoeven alleen voor elkaar te zorgen en dat doen we voortreffelijk.

De rest van de voormiddag bleven wij onwennig naar de lieve Candy kijken, die zich een paar uur later uitvoerig uitrekte, de zetel uitrolde, naar haar voederbak slefte en aan de lunch ging, waarna zij als een doodnormale hond buiten op straat pipi ging doen.