Direct naar artikelinhoud
column

Ik overwoog de koningin een amandelkrakeling aan te bieden, maar hield mezelf net op tijd tegen

Ik overwoog de koningin een amandelkrakeling aan te bieden, maar hield mezelf net op tijd tegen
Beeld Bob Van Mol

Daan Heerma van Voss is een Nederlandse schrijver.

‘Werk jij altijd zo snel?’, vroeg de koningin. Deze vraag heb ik in mijn schrijversbestaan vaak gesteld gekregen, maar nog nooit door iemand van koninklijken bloede. We stonden in een foyer, wat natuurlijk een chic woord is voor een lege kamer. De dag ervoor waren de koning en zij aanwezig geweest bij een lezing van mij. (Die lezing wordt elk jaar door een andere schrijver geschreven en uitgesproken, het is niet alsof het koninklijk paar regelmatig komt kijken als ik ergens voorlees, of toevallig kwam binnenwaaien.) Ze zag de verwarring in mijn ogen en zei dat ze van de organisatie had begrepen dat ik de lezing in zes dagen had geschreven.

‘Dat laatste klopt’, zei ik, ‘al hadden we afgesproken die informatie niet met derden te delen.’ Waarom maakte ik ineens een grapje? Was het een grapje? Kan iets een grapje zijn als je zelf twijfelt? Waarom knikte ik niet gewoon deemoedig maar trots, als een scholier die een spellingwedstrijd had gewonnen, zoals ik me had voorgenomen?

De koningin verklaarde dat ze geen derde was.

‘Daar heeft u gelijk in.’ Ik had natuurlijk majesteit moeten zeggen, of excellentie, wat was het eigenlijk? ‘Ik had u natuurlijk majesteit moeten noemen’, zei ik in paniek, waardoor ik feitelijk dezelfde fout twee keer maakte. Ik keek om me heen, mijn blik kwam te rusten op een schaaltje met koekjes. Ik overwoog de koningin een amandelkrakeling aan te bieden, maar hield mezelf net op tijd tegen. De koningin zei me het lezingboekje driemaal te hebben aangevraagd, voor elke dochter één. We spraken nog vier minuten, geen idee waarover. Daarna schreed ze verder. (In werkelijkheid zei ze nog enkele lovende dingen over mijn werk, die ik omwille van public decency niet openbaar.) De koningin is de enige persoon die ik ooit heb gezien die daadwerkelijk kan schrijden. De meesten sloffen, schuiven, struikelen.

'De koning is de enige persoon die ik ooit heb gezien die daadwerkelijk kan stappen. De meesten banjeren, benen, botsen'

Goed, dat was jammer. De koningin had zich geïnteresseerder opgesteld dan ik, aardiger, nederiger.

Daarna kwam de koning voor me staan. Hij was zo mogelijk nog aardiger dan zijn vrouw. Ook hij had boekjes apart laten leggen voor zijn dochters. Ergens in een paleis, op een ongetwijfeld fraai en klassiek plankje in een ongetwijfeld beeldschone boekenkast (eikenhout en bronzen verfraaiingen) liggen nu zes exemplaren van hetzelfde boekje. Zes keer hetzelfde boekje, daar is vast iets mee mis, zullen de prinsessen denken, terwijl ze hoofdschuddend de kast voorbijlopen, op zoek naar hun iPad.

Ik vertelde de koning enkele oninteressante dingen over het leven van een schrijver, over het belang van woorden, van verbeelding. Ik zei niets wat ik niet meende, maar ik klonk mat, ongeïnspireerd, alsof ik een recept aan het voorlezen was. Mijn gedachten dwaalden af, wat was ik zojuist een matige gesprekspartner geweest voor de koningin. Hierdoor vergleden de vijf minuten die voor ons gesprekje waren begroot snel en pijnloos, zonder dat ik iets opmerkelijks, echts, of raaks had gezegd.

De koning stapte verder. De koning is de enige persoon die ik ooit heb gezien die daadwerkelijk kan stappen. De meesten banjeren, benen, botsen.

Gearmd verlieten ze de foyer (de kamer), mij achterlatend, mij en mijn amandelkrakelingen.

Die avond liep ik naar huis. Ik probeerde te schrijden, ik probeerde te stappen, maar mijn ontgoochelde voeten weigerden dienst.