Direct naar artikelinhoud
Achtergrond#MeToo-beweging

Wat met de grijze zone van de MeToo-beweging? ‘Ik heb geen zin in gedoe, ik moest het gewoon even gezegd hebben’

Wat met de grijze zone van de MeToo-beweging? ‘Ik heb geen zin in gedoe, ik moest het gewoon even gezegd hebben’
Beeld AP

De gemiste kans van #MeToo ligt in de gesprekken die we erover voeren, schrijft Katrin Swartenbroux. In de zogenaamde grijze zone, waar ook Julie Cafmeyer en Bart De Pauw over spraken. Hoe brengen we dat wat niet door de letter van de wet gevat kan worden het beste onder woorden?

Op een terras, na een yogales, vertelt een vriendin hoe haar nieuwe huisbaas een vlammetje heeft gestuurd op de foto die ze net aan haar Instagram-story heeft toegevoegd. “Hij doet dat op al mijn selfies. Creepy, I know, ik zie je kijken, maar wat wil je dat ik doe? Het is echt een goede huurprijs en ik woon er graag. Ik heb ook geen zin in gedoe, en zo erg is dat nu ook weer niet. Ik moest het gewoon even gezegd hebben.”

We weten ondertussen dat we Erover Moeten Praten. Met hoofdletters én met elkaar. Dat is het devies dat we ons eigen hebben gemaakt in oktober 2017, toen onze socialmediakanalen overspoeld werden door de hashtag MeToo, waaronder honderdduizenden hun ervaringen met grensoverschrijdend gedrag deelden. Het toonde hoe verschillende mensen verschillende gebeurtenissen ervaren en welke rol machtsonevenwicht daarin speelt. Hoe grensoverschrijdend gedrag universeel is, maar daarom niet uniform, en het zorgde ervoor dat men slechts twee woorden nodig had om elkaar te begrijpen. Me too. Iedereen heeft zo wel verhalen, toch? Verhalen die we doorgaans in wegwimpelende termen en met bijbehorende handgebaren bespreken met mensen die eigenlijk weinig aan de situatie kunnen veranderen. We willen namelijk niet dat het een dingetje wordt.

Je verhaal wordt een verklaring, iets wat al dan niet in een rechtbank, maar alleszins in de publieke opinie tegen jezelf én tegen de persoon die je grens overschreden heeft gebruikt kan worden

Want dat is helaas wat er dikwijls gebeurt wanneer je er écht over praat. Wanneer je je ‘uitspreekt’ zoals dat graag en gretig genoemd wordt.

Je verhaal wordt een verklaring, iets wat al dan niet in een rechtbank, maar alleszins in de publieke opinie tegen jezelf én tegen de persoon die je grens overschreden heeft gebruikt kan worden. Het moet dus exemplarisch zijn − herkenbaar en breed gedragen, zodat je de spreekbuis kan worden van iedereen wier grenzen overschreden werden − en tegelijkertijd ook ernstig, zodat je het gevoel hebt dat je erover mág spreken. Dat je geen hysterisch kutwijf bent. Geen sneeuwvlokje, geen feminazi met lange tenen. Dat je een sláchtoffer bent, ook al zie je jezelf misschien niet zo. Of dat je op zijn minst de verantwoordelijkheid opneemt en erkent dat jouw ervaring, nee, jouw getúígenis van de ander een dader maakt.

Grijze zone

Dat is wat er zich afspeelde toen theatermaakster Julie Cafmeyer enkele weken geleden Life is but a dream uitbracht. In de tekst en in haar column in het magazine van deze krant deed ze nochtans wat kunstenaars zo vaak doen: ze nam iets wat ze had meegemaakt en maakte het zich eigen, zodat datgene wat haar was overkomen, ook weer haar verhaal werd.

Het grote publiek ging er toch mee aan de haal. Discussies over waar het te ver ging, wie waar nu net schuld aan had en wat er met de dader zou moeten gebeuren, de vragen waar ze zelf mee worstelde, werden plots door anderen ingevuld.

Dus ja. We zouden erover moeten praten.

Maar al te vaak maak je de afweging wat er, naast je grenzen, nog zal sneuvelen wanneer je dat doet. Je nachtrust? Je mentale gezondheid? Je naam? Je carrière misschien zelfs? Ook al heb je minstens één poot om op te staan, wil dat niet zeggen dat je deel wil uitmaken van het circus dat er onvermijdelijk op zal volgen. Je wilt niemand voor de leeuwen gooien, in de eerste plaats jezelf niet.

Al te vaak maak je de afweging wat er, naast je grenzen, nog zal sneuvelen wanneer je praat. Je nachtrust? Je mentale gezondheid? Je naam? Je carrière misschien zelfs?

Want kom op. Wat is er eigenlijk zo erg aan een fùcking vlammetje op een Instagram-story? En ga je werkelijk dood van een flauwe opmerking? Snap je niet dat dat compliment goedbedoeld was, heb je geen humor? En hoezo voel je je wrang bij de seks waar je nochtans geen nee tegen hebt gezegd?

“Ik wilde het hebben over die grijze zone, waarin dingen gebeuren die niet oké zijn en die je eigenlijk gewoon zou moeten kunnen aankaarten”, zegt Cafmeyer in een interview met deze krant. Binnen die zogenaamde grijze zone valt al het gedrag dat niet binnen de drukinktzwarte letters van de wet gevat kan worden, maar dat mensen toch onveilig kan doen voelen. De ene zal het minder storend vinden om nageroepen te worden op straat, terwijl de ander het als een aanfluiting ervaart. Geprezen worden om je leuke outfit voelt minder misplaatst in een gezellig restaurant dan in een benepen lift. En wellicht komt zo’n vlammetje van een vriend anders binnen dan van iemand die in het bezit is van een sleutel en de waarborgsom van je appartement.

Het is een troebel gebied dat niet in binaire termen als schuld en onschuld omschreven kan worden, dat contextueel beïnvloed wordt en ook door iedereen anders afgebakend wordt. “Tussen ja en nee zit een hele wereld van emoties”, zoals Maaike Neuville het beschrijft in haar roman Zij (2023). Dat maakt die grijze zone ook des te moeilijker om te navigeren. Want over de dingen die niet door de beugel kunnen, zijn we het als samenleving doorgaans wel eens. Gelukkig maar. Chantage, aanranding, verkrachting, voyeurisme, stalking, belaging, machtsmisbruik, … het zijn zaken die meer bespreekbaar en meer bestraft werden sinds #MeToo, omdat we ons geruggensteund voelden door de vele medestanders en het wettelijk kader waarbinnen ze vallen. Maar voor dat wat binnen die grijze zone gebeurt, hebben we geen passend frame, en dus worden ze gewogen tegen de donkerste daden op het spectrum en besluiten we, bijvoorbeeld in het geval van Bart De Pauw, “dat het toch geen Harvey Weinstein is”, zoals hij zelf zegt. Alsof dat voldoende is om iemand iemand vrij te pleiten van een verontschuldiging.

Systemisch probleem

Als de enige verhalen die we vertellen over grensoverschrijdend gedrag diegene zijn met een demonische dader en een weerloos slachtoffer die in een vacuüm met elkaar interageren, maken we grensoverschrijdend gedrag in al zijn veelheid net minder bespreekbaar. Omdat het onze schaal in de war stuurt.

Natuurlijk dragen wij, als media, hierin ook een verpletterende verantwoordelijkheid. Onze drang naar duiding en duidelijkheid kan soms haaks staan op de vele grijstinten die tussen drukinkt en witregel dreigen te verdampen. Het is moeilijk om een kop te kiezen die ook zonder context de lading dekt, moeilijk om concrete voorbeelden aan te halen zonder de focus te doen verschuiven naar een specifieke situatie in plaats van in te zoomen op een systemisch probleem, moeilijk om in algemene termen over persoonlijke zaken te schrijven. Omdat het niet alleen vrouwen overkomt, en niet alleen mannen het uithangen. Omdat niet iedereen zichzelf als een slachtoffer ziet, terwijl dat woord anderen net kracht kan geven, en sommigen ‘overlevers’ verkiezen en anderen eigenlijk gewoon zichzelf willen blijven en hopen niet tot in den treure aan De Zaak gelinkt te worden in interviews of op Instagram. Omdat weinigen vinden dat hun daden hen niet met het etiket ‘dader’ moeten opzadelen en vaak zijn de mensen die ze gekwetst hebben het daarmee eens. Willen ze geen heisa, maar “het spijt me”.

Systemisch probleem
Beeld Amber Gyselings

Net omdat de term grensoverschrijdend gedrag doorgaans geassocieerd wordt met ernstige wanpraktijken, worden verhalen erover als bewijsmateriaal geïnspecteerd. Iedere zin wordt uitgeplozen, elke letter is mogelijks scharlakenrood. ‘Grensoverschrijdend gedrag’ zet iedereen op scherp, waardoor elke poging tot een constructief gesprek vaak bij voorbaat om zeep is. Toen Cafmeyer bijvoorbeeld haar grenzen met De Theaterdirecteur wilde bespreken, werd haar meegedeeld dat de advocaten alvast ingelicht waren, voor het geval dat wat ze ging aankaarten plots een aanklacht zou worden.

Zo onderhouden we het idee dat grensoverschrijdend gedrag geïsoleerd is, en enkel neerkomt op de acties van individuen, terwijl het heel vaak structureel is en niet vermeden kan worden door, ik schrijf maar wat, iemands nummer te blokkeren. Het is dan misschien niet zo gek om te opperen dat een term voor gedrag dat overal voorkomt best wat meer genormaliseerd wordt?

‘Grensoverschrijdend gedrag’ zet iedereen op scherp, waardoor elke poging tot een constructief gesprek vaak bij voorbaat om zeep is

Want waar mensen met elkaar interageren worden grenzen overschreden. Onvermijdelijk en gelukkig meestal ook onbedoeld. Ik heb vast al iemands grenzen met de voeten getreden, net zoals de mijne stilaan olifantenpaadjes zijn geworden. Maar omdat de woorden die we vandaag hebben zo zwaar doorwegen, ontbreekt het ons aan een taal om die dingen aan te geven of aan te nemen. Het is makkelijker om een onbekende die jouw voorrang van rechts negeert de huid vol te schelden, dan om een vertrouwde bedpartner te zeggen dat je die hand om je keel nogal bedreigend vond.

In een ideale wereld zou je gewoon moeten kunnen zeggen dat je je ongemakkelijk voelt, dat je van gedacht bent veranderd. Zou een werknemer een baas die in een donker café over loonsopslag begint, te kennen moeten kunnen geven dat die zo’n gesprek liever in een vergaderzaal zou voeren. Zonder dat die werknemer vervolgens bang moet zijn voor hun job en zonder dat die baas moet vrezen dat hun naam nu bekend is bij HR.

Gesprek

Want natuurlijk is er wel een officieel kader voorzien waarbinnen deze gesprekken kunnen plaatsvinden. Er zijn meldpunten voor grensoverschrijdend gedrag. Er worden gedragscodes opgesteld en vormingen gegeven − al gaan bedrijven daar meestal pas mee aan de slag wanneer zich al iets heeft voorgedaan, in plaats van preventief. Bedrijven met meer dan 50 werknemers zijn verplicht om een interne vertrouwenspersoon aan te stellen die naast een luisterend oor, een bemiddeling of interventie kan faciliteren. Bedrijven (zowel van meer als minder dan 50 werknemers) kunnen daarnaast ook steeds terecht bij een externe vertrouwenspersoon, zoals een externe preventieadviseur psychosociale aspecten.

Een preventieadviseur die gespecialiseerd is in grensoverschrijdend gedrag vertelt me dat de meeste mensen die ze over de vloer krijgt er vooral al deugd van hebben hun verhaal eens te kunnen doen. Soms wordt voor interventie gekozen − waarbij de persoon die het gedrag heeft gesteld wordt aangesproken door een leidinggevende of de preventieadviseur − een gesprek waarin de meeste mensen telkens heel erg schrikken als ze te horen hebben gekregen dat ze iemands grenzen hebben overschreden en waardoor ze meteen met heel veel vragen zitten. Bemiddeling, waarbij beide partijen samen aan tafel zitten, is doorgaans de minst bewandelde weg, terwijl met elkaar in dialoog gaan wel de grootste kans tot herstel geeft, als herstel tenminste nog mogelijk is.

Wie zo’n gesprek wil aangaan, wordt geadviseerd om dat goed voor te bereiden: denk na over wat je wilt overbrengen en over waar en wanneer je dat wilt doen. Benoem concreet het gedrag waarover je het hebt, en vertel wat de impact daarvan is op jou. Geef de ander de kans om dat te laten binnenkomen, om te reageren. Word je zelf aangesproken op grensoverschrijdend gedrag, laat die persoon dan vooral uitspreken. Stel vragen wanneer een situatie niet helemaal duidelijk is, en weet dat je zelf ook mag formuleren hoe dit bij jou binnenkomt. Probeer duidelijk te maken wat je van elkaar verwacht − een verontschuldiging, een heads up wanneer dit gedrag zich nog eens stelt − en wat er nodig is om verder te kunnen.

Bemiddeling, waarbij beide partijen samen aan tafel zitten, is doorgaans de minst bewandelde weg, terwijl met elkaar in dialoog gaan wel de grootste kans tot herstel geeft

Zulke gesprekken zijn niet makkelijk, maar niemand heeft gezegd dat dit makkelijk zou zijn. En vermoedelijk worden zulke gesprekken ook makkelijker met de tijd. Zeldzamer, hopelijk ook. Want net omdat het zo alomtegenwoordig is, is het belangrijk dat we ons allemaal meer bewust worden van onze eigen positie. Welke macht hebben we zelf, welke plaats nemen we in, en laten we voldoende ruimte voor anderen om ons aan te spreken op onze acties? Welke systemen vormen hindernissen? Hoe vrijwaar je een werkvloer van toxisch leiderschap? Kan iedereen zich uitspreken?

Dát zijn de vragen die we moeten stellen naar aanleiding van berichten over grensoverschrijdend gedrag. Niet waarom mensen niet eerder naar de politie zijn gestapt, waarom er geen nee werd gezegd en welke persoonlijkheidsstoornissen of seksuele voorkeuren eventueel een rol hebben gespeeld.

In 2018 vertelde bezielster van de #MeToo-beweging Tarana Burke aan The Cut dat ze haar initiatief tot haar spijt zag verworden in een cyclisch circus van beschuldigingen, culpabiliteit en indiscreties − met een te grote focus op de (persoonlijkheid van de) daders, in plaats van op hun gedrag. Zes jaar later laten we nog steeds kansen liggen om echt voorwaarts te kunnen. Niet met veroordelingen, maar met verbinding en verwerking en verontschuldiging. Momenteel is #MeToo vooral een zwaard van Damocles, in plaats van de bevrijdende beweging die voor verandering kan zorgen. Verandering in hoe we beter met elkaar om kunnen gaan, onze grenzen leren aangeven en die grenzen vervolgens ook gerespecteerd zien. Dat erover praten standaard wordt, in plaats van sensationeel, zodat we niet alleen geloofd, maar bovenal ook gehóórd worden.

Dat zijn we op zijn minst aan elkaar verplicht.