Direct naar artikelinhoud
InterviewRob van Essen

Rob van Essen: ‘Als je geen kinderen hebt, brengt dat een soort leeftijdsloosheid met zich mee. Het lijkt alsof je eeuwig jong kunt blijven’

Rob van Essen: ‘Het leven gaat niet vanzelf voor mij. Het is niet gewichtloos.’Beeld Illias Teirlinck

Op 13 mei weten we of Rob van Essen (60) voor de tweede keer de Libris Literatuur Prijs kan winnen. Een gesprek over de zwartekousenkerk, foute grappen en geborgenheid bij Lize Spit. ‘De laatste jaren leef ik graag. Maar ik ben op mijn hoede.’

‘Wil je een gewone stoel, of een stoel die goed is voor je rug?”, vraagt hij en hij toont me beide opties aan de lange eettafel. Links op die tafel staat een vaas met paarse tulpen. Ze zijn nog fris, maar buigen al een beetje naar beneden. Aan het andere eind ligt een warmtematje voor de kat. “Ze heeft artrose, en we hebben ons laten vertellen dat zo’n matje helpt.” Ik twijfel. Mijn rug speelt me geregeld parten. Maar om nu tijdens een interview onhandig in en uit een ergonomische stoel te klauteren?

“Doe maar de gewone stoel”, zeg ik. “Nou ja,” stelt hij me gerust, “bij zo’n rugstoel krijg je gewoon op andere plekken pijn.” Ik antwoord dat ik dat een mooie samenvatting van het leven vind, en we lachen. De toon is gezet.

Rob van Essen zal op maandagavond 13 mei te weten komen of hij voor de tweede keer de Libris Literatuur Prijs mee naar huis mag nemen. Het is zijn derde nominatie voor deze prestigieuze prijs, die de beste Nederlandstalige roman van het voorbije jaar bekroont. In 2009 stond Van Essen op de shortlist met Visser, in 2019 won hij met De goede zoon, en nu heeft Ik kom hier nog op terug uit 2023 het tot de beste zes geschopt. De romans die Van Essen schrijft worden autobiografische sciencefiction genoemd. Dat het hoofdpersonage in Ik kom hier nog op terug Rob Hollander heet, is dus niet toevallig. En er zijn wel meer gelijkenissen tussen de twee Robs.

Rob van Essen: ‘Ik vind het ontzettend interessant om de randen op te zoeken van wat ik kan schrijven zonder alle geloofwaardigheid te verliezen.’Beeld Illias Teirlinck

Twee keer de Libris winnen, dat heeft alleen Thomas Rosenboom ooit gedaan, in 1995 en 2000. “Ik denk niet dat ik dit jaar nog eens met die prijs naar huis mag”, zegt Van Essen. “De jury bekroont liever iemand die hem nog niet heeft gehad. Ik denk dat Sacha Bronwasser zal winnen, met haar roman Luister.”

De Libris op je conto schrijven maakt wel degelijk een verschil, vertelt Van Essen. “De verkoop van De goede zoon heeft na die prijs een hoge vlucht genomen. En alle boeken die ik daarna schreef, kregen veel meer aandacht, zowel in de pers als in de boekhandels.”

Moet de jury nu nog beslissen wie de winnaar wordt? Of zijn ze daar allang uit?

“Ja, dat wordt vlak na de bekendmaking van de shortlist beslist. Van het winnende boek moet een drukker dan 20.000 extra exemplaren drukken die tegen de uitreiking van de prijs klaar moeten liggen. Dat moet natuurlijk allemaal in het uiterste geheim gebeuren. Hoe het kan is een raadsel, maar behalve één keer (in 2004, toen Arthur Japin won met ‘Een schitterend gebrek’, red.) is er nog nooit een lek geweest.” (glimlacht)

Klopt het dat u een diamant op uw arm hebt laten tatoeëren nadat u de prijs in 2019 gewonnen had?

(stroopt de mouw van zijn linkerarm op) “Hier staat hij. Het is een verwijzing naar For the Love of God, het kunstwerk van Damien Hirst dat uit een diamanten schedel bestaat en dat nogal aanwezig is in De goede zoon. Toen ik het boek inleverde bij mijn uitgever, zei die dat hij de schedel op zijn arm zou laten tatoeëren als het niet op de shortlist van de Libris zou komen. Waarop ik beloofde om hetzelfde te doen als het wél op de shortlist kwam. Toen het boek vervolgens won, spraken we af om allebei de tatoeage te laten zetten. Maar de tatoeëerder hier in Brussel bij wie we gingen, zei dat hij de schedel alleen op onze rug zou kunnen zetten, omdat er zoveel details in zaten. Dan hebben we allebei toch maar voor een diamantje gekozen.” (lacht)

Het surreële, het bovennatuurlijke, de fantasie en sciencefiction spelen een grote rol in zowel De goede zoon als Ik kom hier nog op terug. Waar komt die fascinatie bij u vandaan?

“In mijn vormende jaren heb ik veel sciencefiction gelezen. En de laatste jaren grijp ik opnieuw terug naar auteurs als Philip Dick, China Miéville en Liu Cixin. Die brede blik op de toekomst vind ik interessant. Met fantasy kun je als schrijver ook heel veel kanten uit. In die beide romans ben ik vertrokken van een autobiografische kern en heb ik daarrond volop gefantaseerd. Dat is het fascinerende aan schrijven, vind ik: je kunt dingen vertellen die totaal niet logisch zijn of zelfs absurd zijn, maar als je ze goed en zorgvuldig opschrijft, gaat de lezer erin mee. Ik vind het ontzettend interessant om de randen op te zoeken van wat ik kan schrijven zonder alle geloofwaardigheid te verliezen.”

Hoe echt is de werkelijkheid? En hoe verzonnen zijn onze herinneringen aan het verleden? Die vragen zijn duidelijk aanwezig in beide romans. Wat vindt u zo prikkelend aan dit gegeven?

“Herinneringen hebben natuurlijk wel verband met de werkelijkheid, maar ze zíjn die werkelijkheid niet. Dat merk ik zelf als ik met mijn broer en zussen praat. Ik ben de jongste van vier kinderen, en wij hebben allemaal een ander verleden gehad. We hebben in zekere zin zelfs allemaal andere ouders gehad.

“Ik ben veel met mijn verleden bezig. Ik ben ook vrij vatbaar voor nostalgie. Wat ik eigenlijk niet zo prettig vind. Nostalgie is een verlangen naar iets wat je niet hebt gehad. Ik las ooit dat kinderen uit moeilijke gezinnen het meeste last van heimwee hebben als ze van huis weg zijn. Omdat ze verlangen naar iets waar ze behoefte aan hebben, maar wat er eigenlijk niet is. Met name dat warme, veilige nest.

“Nostalgie is ook gevaarlijk. Je krijgt de neiging om een soort patina over het verleden te gieten. Je construeert zelf iets waar je je thuis gevoeld zou willen en kunnen hebben, maar wat er nooit geweest is. Het is een soort van hutje dat je voor jezelf bouwt, tegen de elementen. Maar dat hutje maakt het soms moeilijk om ten volle in het heden te functioneren.”

Het valt op dat de hoofdpersonages in De goede zoon en Ik kom hier nog op terug niet overlopen van blijdschap over het leven dat ze leiden. En dat ze in een stroom van allerlei gebeurtenissen terechtkomen omdat ze geen ‘nee’ hebben gezegd op de voorstellen die hun worden gedaan.

“Ik word er weleens van beschuldigd dat mijn personages altijd zo passief zijn. Maar het is juist omdat ze geen nee zeggen, dat ze zich plots op een onwaarschijnlijke roetsjbaan bevinden. Zelf zou ik uiteraard niet zomaar ingaan op zo’n ingrijpend voorstel. Zoals de meeste mensen, vermoed ik. Maar Rob Hollander uit Ik kom hier nog op terug is een uitgebluste journalist die weinig te verliezen heeft.

“Mijn hoofdpersonages zijn eigenlijk versies van mijn vroegere zelf. Ik ben heel lang werkloos en alleen geweest, en stond ook vrij passief in het leven. Op mijn zeventiende stopte ik met school, zonder diploma. Daarna ben ik aan een studie filosofie begonnen, maar die heb ik niet afgemaakt. Ik wist heel weinig van het leven toen. Ik wist niet hoe de wereld eruitzag of wat studeren aan een universiteit inhield. Mijn ouders waren al vrij oud toen ik geboren werd, en hadden zelf nooit gestudeerd. Bovendien had ik een vrij bangig karakter. En dus hield ik mij vooral afzijdig.

BIO • 60 jaar, opgegroeid in Rijssen (Nederland) • publiceerde op zijn 33ste zijn eerste roman, Reddend zwemmen (1996) • won in 2015 de J.M.A. Biesheuvelprijs voor zijn verhalenbundel Hier wonen ook mensen • brak door bij het grote publiek met De goede zoon (2018) en won de Libris met dit boek • is nu met Ik kom hier nog op terug voor de derde keer genomineerd voor de Libris • is getrouwd met schrijfster Lize Spit en woont in Brussel

“Ik heb jaren van een uitkering geleefd. Dat kon toen nog in Nederland, ik werd vrijgesteld om te gaan solliciteren of opleidingen te volgen. Af en toe had ik wel baantjes, zoals barkeeper of afwasser, maar echt werk heb ik nooit gehad. Ik wist alleen dat ik wilde schrijven. Ik héb ook altijd geschreven. Al van toen ik kind was. Ik vond het fantastisch om in mijn hoofd spannende werelden te scheppen terwijl je gewoon thuis kon blijven en zonder dat die gebeurtenissen consequenties hadden.

“Schrijven is uiteindelijk mijn reddingsboei geweest. Maar het heeft lang geduurd voor mijn schrijverschap voet aan wal kreeg. Zeker tien jaar lang heb ik dingen opgestuurd naar uitgevers die ik dan zonder commentaar gewoon weer terugkreeg.” (lacht)

Maar u hield wel vol? U bleef uw materiaal opsturen?

“Ja, omdat ik ervan overtuigd was dat het me ooit zou lukken. Ik heb altijd veel gelezen, en ik vond wel dat ik paste tussen alles wat er werd gepubliceerd. Toen ik 33 was en ik een zoveelste manuscript had opgestuurd, was er eindelijk een uitgever die zei: ‘Kom eens langs.’”

Hebben uw ouders uw schrijverschap nog actief meegemaakt?

“Zeker. Mijn vader was niet te spreken over mijn eerste boeken, omdat ze zo goddeloos waren. Ik ben opgegroeid in een orthodox gelovig milieu. Mijn ouders behoorden tot de gereformeerde gemeenten, ook bekend als de zwartekousengemeenschap. Ik moest mij afzetten tegen dat milieu. In mijn eerste boek wordt dan ook ontzettend veel gevloekt. (lacht) Mijn ouders verzwegen dat boek voor de rest van de familie. Ze schaamden zich.

“Mijn vader was ook wat jaloers. Hij was onderwijzer, maar had zelf schrijver en dichter willen worden. Toen mijn ouders trouwden, verlieten ze de kerk en werden ze vrij links. In die tijd schreef hij behoorlijk veel, maar het lukte hem niet om gepubliceerd te worden. Ik vond ooit een map van hem terug met afwijzingsbrieven van alle grote uitgeverijen uit de jaren 50.

“Na een tijd keerden mijn ouders toch terug naar die zwaar protestantse kerk, en toen had hij wel wat succes met christelijke kinderboeken die hij schreef. Maar in de wereld van de literatuur is het hem nooit gelukt. Hij keek dus met gemengde gevoelens naar mijn carrière. Ooit verscheen er een dubbelinterview met ons in een christelijke krant. Mijn vader vertelde toen dat hij mijn boeken wel wilde lezen, maar dat hij ze aan de kant moest leggen als erin gespot werd met het geloof. Achteraf vroeg ik hem: ‘Had je ook niet kunnen zeggen dat je trots bent op mij?’ Hij antwoordde: ‘Ach, trots, trots.’”

Ook daarna hebt u nooit van hen te horen gekregen dat ze trots waren?

“Nee. Ze vonden mijn schrijverschap vooral raar.”

Het geloof krijgt een prominente plek in Ik kom hier nog op terug.

“Terwijl ik het eigenlijk niet meer wilde. Na De goede zoon dacht ik: ik ben er klaar mee.”

Maar u bent er nog niet klaar mee.

“Nee, blijkbaar niet. Het heeft mij ook zo hard gevormd. Het gaat om het gezin waar je uitkomt, dat kun je niet zomaar aan de kant schuiven. Ik had me die denkwereld ook helemaal eigen gemaakt. Ik was een slim kind, en dus was ik ook een heel vroom jongetje. Want dat zul je altijd zien: juist de slimme kinderen nemen het serieus. Ook al ben ik dus bewust uit de kerk gestapt, ik ben doordesemd van dat geloof.

“Ik lees nog steeds boeken over taoïsme, boeddhisme, stoïcisme en dat soort dingen. Die zoektocht naar zingeving is nooit gestopt. Dat zie je vaak bij mensen die hun geloof hebben achtergelaten. Dat gat moet met andere dingen worden gevuld.

Ik kom hier nog op terug begint met een jeugdherinnering van het hoofdpersonage aan een keurig gekleed jongetje dat met zijn moeder gaat aanbellen bij de huizen in het dorp om Gods woord te verkondigen. Dat is mijn eigen herinnering. Ik heb dat jongetje zelf gezien toen ik een kind was, en ik ben het nooit vergeten. Toen ik hiermee mijn roman begon, vloeide de rest van het boek er gewoon uit.”

Rob van Essen: ‘Als je geen kinderen hebt, brengt dat een soort leeftijdsloosheid met zich mee. Het lijkt alsof je eeuwig jong kunt blijven.’Beeld Illias Teirlinck

U bent geboren in de jaren 60. De eerste decennia van uw schrijverschap speelden zich in heel andere tijden af, waarin er nog niet zoveel maatschappelijke gevoeligheden heersten als nu. Houdt u daar de laatste jaren meer rekening mee als schrijver?

“In mijn roman Visser doet een leraar iets heel fouts met een leerling die bewusteloos is. Het is een scène waar in 2009 al mensen over vielen, maar toen het tien jaar later herdrukt werd, kreeg ik er veel meer reacties op. Die scène was een technische ingreep – ik had iets nodig om de man meteen onsympathiek te maken – maar op forums als Goodreads vroegen lezers zich af ‘waarom de schrijver niet eens afkeurt wat het hoofdpersonage doet’. Blijkbaar hadden ze dus een voetnoot of een expliciete mededeling van de schrijver verwacht dat dit verwerpelijk gedrag is. Terwijl ik er in 2009 gewoon van uitging dat iedereen wéét dat dit verwerpelijk gedrag is.

“De afgelopen dagen schreef ik aan een kort verhaal over twee agenten. De ene agent zit bijna tegen zijn pensioen, is heel cynisch en maakt de hele tijd foute grappen. Na zo’n grap antwoordt de andere agent: ‘Dit kun je niet meer zeggen.’ Maar zelfs terwijl ik een personage die mop dus expliciet laat afkeuren, heb ik me toch afgevraagd of ik ze wel moet opschrijven. Het is dus wel in je hoofd geslopen: hier gaan mensen over vallen.”

Maar u hebt de mop niet geschrapt?

“Tot nu toe niet. Maar er kan wel wat gebeuren wanneer je zulke dingen toch laat staan. Als dat grapje niet de kern uitmaakt van je verhaal, en je weet dat het veel zwaarder opgevat zal worden dan dat je het bedoeld hebt, kun je al eens denken: het is me de ellende niet waard, ik ga het schrappen.”

Dan wordt het zelfcensuur.

“Precies. En dan vraag ik me af: voor welke lezers schrijf ik nu? Voor lezers die gewapend zijn? Of voor lezers die het niet pikken wanneer je als schrijver een ander perspectief aanneemt?

“De Franse schrijver Édouard Louis kreeg onlangs een vraag van een theaterregisseur die een van zijn boeken wil bewerken, maar in tegenstelling tot Louis geen homo is. Heb ik dan wel het recht om uw verhaal te vertellen, vroeg hij aan de schrijver. Louis schreef een hele brief aan de regisseur en antwoordde onder andere dit: ‘Niemand kan je vertellen waar je wel of niet over moet praten. Want we leven in een gedeelde wereld waarin alles van iedereen is.’

“Je mag niet te braaf zijn als schrijver. Of te bang. Maar als je niet uitkijkt, is er altijd wel iemand die geprovoceerd kan zijn door wat je doet. Dat is lastig. Ofwel moet je dus laveren. Ofwel gewoon rechtdoor zeilen en kijken wat ervan komt.”

De hoofdfiguur in Ik kom hier nog op terug zoekt geborgenheid en contact, maar is er moeilijk toe in staat. Is dit iets wat u bij uzelf herkent?

(glimlacht) “Tja, het komt zo vaak in mijn boeken voor, dus moet het wel belangrijk zijn voor mij. Ik heb een vrij eenzame jeugd gehad, zonder al te veel contact met anderen. Pas toen ik rond mijn dertigste in de wereld van de literatuur terechtkwam, ontmoette ik gelijkgestemden. Maar zelfs met hen maakte ik moeilijk contact. Ik had een verdedigingsmuur om me heen die uit cynisme bestond. Wat een uitstekende manier is om andere gevoelige zielen af te schrikken.”

Bent u er rouwig om dat het zo lang heeft geduurd voor u een omgeving vond waarin u zich thuis voelde?

“Ik heb er lang over gedaan, maar anderzijds zijn het uitstekende leerjaren geweest voor mij als schrijver. Stel dat ik Nederlandse literatuur was gaan studeren op mijn 19de, en daar zoals iedereen Jeroen Brouwers, Gerard Reve en Frans Kellendonk was gaan lezen, dan had ik waarschijnlijk ook dat soort boeken geschreven. In de plaats daarvan heb ik jarenlang thrillers en sciencefiction gelezen en naar snooker gekeken op tv, waardoor ik boeken schrijf die niemand anders schrijft.” (lacht)

Rob van Essen: ‘Ik wil het belang van schrijven niet bagatelliseren, maar kunstenaars zijn geen mensen die de samenleving vormgeven, of de weg wijzen.’Beeld Illias Teirlinck

Sinds enkele jaren maakt Rob van Essen deel uit van een schrijverskoppel. Vorige zomer zijn Lize Spit (36) en hij getrouwd. Het verhaal is bekend: de twee leerden elkaar kennen op een zomerkamp voor schrijvers van Das Mag, de uitgever van Spit. In 2020, vlak voor de coronapandemie uitbrak, verhuisde Van Essen naar Brussel om bij haar in te trekken. Hij is er nooit meer weggegaan. Het is de eerste keer voor Van Essen dat hij samenwoont met iemand, en het bevalt hem zeer, zegt hij.

Wat brengt de liefde u dat u vroeger niet had?

(denkt na) “De geborgenheid waar we het daarnet over hadden. En ook een hernieuwde vorm van energie. Sinds ik bij Lize woon, heb ik veel meer geschreven.”

Vindt u het een verrijking om een andere schrijver naast u te hebben?

“Jazeker. Er heerst geen nijd of jaloezie tussen ons. Wat daarbij helpt, is dat we elk in een andere fase van onze carrière zitten. Als we allebei midden dertig waren, zouden we veel meer concurreren met elkaar. We proberen wel te vermijden om in dezelfde periode elk een nieuw boek uit te brengen, zodat we niet moeten meedingen naar dezelfde literaire prijzen.

“Toen ik Lize leerde kennen, zat ze midden in het geweldige succes van Het smelt. Ik weet nog dat ze heel blij was toen ik de Libris won voor De goede zoon, omdat daarmee in haar ogen de verhoudingen tussen ons weer gelijk waren. Zelf zag ik dat niet zo. Ik zou zeker ook gelukkig getrouwd kunnen zijn met Lize als ik een dichter was met tweehonderd lezers per bundel.” (lacht)

De tijd, en hoe we daar als mens mee worstelen, is duidelijk aanwezig in uw romans. Is de tijd een vriend van u?

“Nou, als je nagaat hoeveel tijd ik heb verspild, ben ik wel slordig omgegaan met die vriendschap. En straks kom ik in een fase terecht waarin het verval echt gaat intreden. Ook omdat Lize zoveel jonger is, ben ik me tegenwoordig veel meer bewust geworden van kwaaltjes, en van mijn conditie die achteruitgaat.

“Ik weet dus niet of de tijd zo’n goede vriend van mij is. Maar je kunt nu eenmaal niet terug. In Ik kom hier nog op terug stapt het hoofdpersonage wel in een tijdmachine, maar dat heeft serieuze gevolgen.”

‘Het leven is een enkele reis en wij hebben er een retourtje van gemaakt’, zegt iemand in uw boek.

“Precies. Tegelijk ben ik ook blij met hoe ik met de tijd ben omgegaan. Juist omdat ik zoveel jaren in de luwte heb doorgebracht, en pas echt doorgebroken ben met De goede zoon, denk ik dat mijn carrière nog altijd in een stijgende lijn zit. Niets zo erg als schrijvers die op hun vijftigste of zestigste al uitgeschreven zijn en boeken publiceren bij steeds kleinere uitgeverijen waarin ze zich nog een beetje herhalen.”

Via de tijdmachine hopen de personages onbewust in een beter leven terecht te komen dan hun huidige leven. Hoe zit dat met u? Leeft u graag?

“De laatste jaren leef ik graag, ja. Maar ik ben ook wel op mijn hoede. Ik heb een vrij nerveuze aanleg. Ik kan me druk maken om kleine dingen. Dat vreet energie. Het leven gaat dus niet vanzelf voor mij. Het is niet gewichtloos.

“Tegelijk kan ik ook wel erg genieten van het loutere feit dat ik besta. En dat ik kan terugkijken op een hele tijd. Dat zegt ook iemand in het boek: ‘De zin van het leven is de wereld zien veranderen.’ Dat je getuige bent geweest van alles wat geëvolueerd is. Dat je naast een individu dus ook deel uitmaakt van iets groters. Daar gaat een zekere troost van uit, vind ik.

“Weet je, vroeger was ik heel bang voor de dood. Dat is weg. Deels omdat ik van mijn geloof ben afgestapt. Ik ben echt opgegroeid met het idee dat je als mens in de hel terecht kan komen en er eeuwig moet branden. Maar ik was vooral bang voor de dood omdat ik nog niets bereikt had. Omdat er nog zoveel moest gebeuren. Ondertussen heb ik wel wat gedaan. Daarom is die angst verdwenen, denk ik.”

Dat is wel bijzonder. Want je zou kunnen zeggen dat u nu net veel meer te verliezen hebt dan vroeger, met name de liefde en uw schrijverschap.

“Ja, dat klopt. Het is een mooie paradox. Er heeft een vervulling plaatsgevonden, waardoor ik veel rustiger ben geworden.

“Met de jaren leer je ook veel meer de tijdelijkheid accepteren. We zijn als mens echt niet zo belangrijk dat we het eeuwige leven verdienen. (lacht) Ons belang ligt in het hier en nu, en dan stopt het.

“Ik moet er wel één kanttekening bij maken: als ik aan het schrijven ben en ik weet dat het iets kan worden, zou ik mijn ziel toch aan de duivel kunnen verkopen als hij zou garanderen dat ik niet sterf voor die roman of bundel af is. (glimlacht) Die doodsangst ervaar ik nog steeds, ook al heb ik nu mijn zestiende boek uitgebracht.”

Ik zou nog één citaat uit De goede zoon willen aanhalen: ‘We zijn mannen zonder kinderen, we zijn nog steeds het middelpunt van ons eigen leven, we hebben nagelaten nieuwe verhalen aan te maken. Bij elk kind dat je krijgt begint een nieuw verhaal en in die verhalen draait het niet meer om ons of onze belevenissen van vroeger, in die verhalen zijn wij bijfiguren geworden. Maar bij ons heeft dat dus niet zo gewerkt.’ Bent u het eens met wat dit personage zegt?

“De werktitel van dat boek was heel lang Mannen zonder kinderen. Maar toen stierf mijn moeder tijdens het schrijven, en heb ik dat in mijn boek verwerkt, waardoor de titel moest veranderen. Ik denk wel dat het klopt wat het personage zegt. Als je geen kinderen hebt, brengt dat een soort leeftijdsloosheid met zich mee. Het lijkt alsof je eeuwig jong kunt blijven.

“Ik ben 60, ik had volwassen kinderen kunnen hebben van Lizes leeftijd. Dan was onze verhouding heel anders geweest. Of had ze zelfs misschien niet bestaan. Het zou toch een rare biologische barrière zijn geweest. Nu kunnen we gewoon doen alsof die barrière niet bestaat.”

Rob van Essen, Ik kom hier nog op terug, Atlas Contact, 400 p., 24,99 euro.Beeld RV

Vindt u het een gemis dat u geen kinderen hebt?

“Het is niet echt een groot gemis in mijn leven. In al die jaren van eenzaamheid lag het gewoon ook niet binnen mijn bereik. Ik denk er natuurlijk wel eens over na. Lize en ik hebben er ook over nagedacht. En soms ben ik benieuwd naar hoe het geweest zou zijn. In zekere zin is kinderen krijgen nu eenmaal een vervulling van het leven. Maar in de praktijk zien we ook de andere kant. Een aantal vriendinnen van Lize hebben kinderen, en het eist toch een gigantische tol van de ouders. Soms prijzen we ons dus ook gelukkig dat wij nog zoveel tijd hebben voor elkaar en voor het schrijven.

“Mijn leven is niet mislukt of onvervuld omdat er geen kinderen zijn. Op mijn sterfbed zal ik er niet met spijt aan terugdenken. Bovendien zullen mijn ongeboren kinderen niet voor mij hoeven te zorgen. Dat bespaar ik ze. Ik bespaar ze overigens ook een vrij moeilijke wereld om in geboren te worden. Al speelt dat laatste waarschijnlijk niet meer mee als je echt kinderen wilt.”

U zei daarnet dat u vrij nerveus van aard bent. Die heerlijke beginscène van De goede zoon, waarin een man net geen ruzie maakt met een vrouw die te dicht bij hem komt aan de kassa van de Albert Heijn, is dus uit uw leven gegrepen?

(lacht) “Ik kan me aan veel dingen ergeren, ja. Ik mediteer een beetje nu en dan, en probeer enigszins boeddhistisch en taoïstisch in het leven te staan, maar als ik moe ben, of de dingen gaan niet zoals ik wil, heeft het nog maar weinig effect.

“Toch kan het veel minder woekeren dan vroeger. Omdat ik niet meer alleen woon, zie ik nu direct wat de effecten zijn van mijn chagrijn, ongeduld of passiviteit. Het fijne aan samenwonen is dus ook dat je een veel helderder zelfbeeld krijgt. Het wordt duidelijker wie je bent en hoe je in het leven staat. Je wordt een coherenter persoon.”

Het haalt ineens ook die mythe van de schrijver-kluizenaar onderuit.

“Ik heb nooit in dat romantische schrijverschap geloofd. Ik wil het belang van schrijven niet bagatelliseren, maar kunstenaars zijn geen mensen die de samenleving vormgeven, of de weg wijzen. Ik heb als schrijver ook niet de plicht om mij uit te spreken over de wereld zoals die is. Maar dat wordt wel heel vaak van schrijvers verlangd.”

In tegenstelling tot veel andere schrijvers van uw leeftijd bent u inderdaad niet aanwezig in het maatschappelijke debat.

“Het is een bewuste keuze. Ik denk niet dat ik daaraan een bijdrage kan leveren die voldoende hout snijdt. Ik ben iemand van enerzijds-anderzijds. En ik verander ook wel eens van mening. Aan mijn schrijverschap twijfel ik niet, en als recensent kan ik iets over literatuur schrijven, maar op het gebied van politiek of andere levensvragen ben ik veel voorzichtiger. Daarover schrijf ik liever in mijn dagboek. Ooit wordt dat dagboek nog wel eens gepubliceerd. Dan heb ik alsnog een bijdrage aan het debat geleverd.” (glimlacht)

De Libris Literatuur Prijs wordt op maandag 13 mei uitgereikt. De bekendmaking van de winnaar wordt live uitgezonden in Nieuwsuur op NPO2.

De jury over de zes Libris-genomineerden

Cobi van Baars, De onbedoelden
“De onbedoelden is niet zomaar een adoptie­verhaal, het is een roman met meeslepend geschreven pogingen tot hereniging van een tweeling die uiteen is gerukt.”

Sacha Bronwasser, Luister
“Luister is een ijzer­sterk geschreven roman: het gaat over framing, identiteit, gefnuikte ambities en het noodlot, over kijken en zien.”

Esther Gerritsen, Gebied 19
“Gebied 19 vertelt op soepele, bijna nonchalante wijze hoeveel mensen gebiologeerd achter nieuwe mogelijkheden aanlopen en daarvoor over hun grenzen heen gaan.”

Frank Nellen, De onzichtbaren
“De onzichtbaren is een in sprankelende stijl geschreven roman die een beeld geeft van de worstelingen van gewone mensen tijdens een dictatuur, van burgers zonder stem.”

Maud Vanhauwaert, Tosca
“Tosca is een zinderende literaire tocht die slalomt tussen proza en poëzie over twee vrouwen in een toxische relatie die tot het eind toe spannend bijft.”

Rob van Essen, Ik kom hier nog op terug
“Ik kom hier nog op terug is een zeldzaam rijk, ontroerend en verrassend humoristisch boek over het verlangen om de werkelijkheid te beïnvloeden of zelfs naar de hand te zetten.”