Muziekcolumn: Arcade Fire lijdt aan religieuze borderline
De zomer hield qua weer en warmte misschien niet over, maar gelukkig waren er enkele interessante nieuwe releases. Denk aan de Arcade Fire (‘Everything Now’), The War On Drugs (‘A Deeper Understanding’) en heel recent The National (‘Sleep Well Beast’). Stuk voor stuk bands die in het alternatieve muziekcircuit terecht hoge ogen gooien.
Mij puzzelt de Amerikaans-Canadese band Arcade Fire, met het echtpaar Win Butler en Régine Chassagne als spil, vanaf de eerste kennismaking. Dat was met het album Funeral uit 2004. De mix van verfijnde composities, orkestrale energie (zeg maar alle registers open) en de diepzinnige teksten raakten een snaar. Een flinke dosis maatschappijkritiek werd gecombineerd met een diepe worsteling met het christelijke geloof. Dat leverde vier indringende albums op die ik alle vier hoog schat, al nam bij de vierde – geïnspireerd op het denken van de Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855) – de twijfel toe. Gaat al het existentiële geworstel nog ergens toe leiden?
Middenin de zomer verscheen Everything Now, voorzien van een bizarre marketingcampagne. Het album laat zich beluisteren als één grote aanklacht tegen de platte consumptiemaatschappij waarin álle behoeften nú meteen vervuld moeten worden. Dus overvoerde de band fans en volgers met informatie en desinformatie, allerhande prullaria (inclusief Arcade Fire-usb-fidget spinner) en bizarre concertvoorschriften. Om gek van te worden, wat precies de bedoeling leek.
Het gelijknamige nummer is al even dubbelzinnig: de vrolijke meezinger, met een aanstekelijk pianoritme, maskeert met z’n mooie buitenkant de inhoudelijk bezongen leegte. Butler gooit zijn frustratie eruit: ‘And every room in my house is filled with shit I couldn’t live without’, ‘Every inch of space in my heart is filled with something I’ll never start.’
In de storm aan maatschappijkritiek wordt het christelijke geloof meegezogen. Wie op directe behoeftebevrediging is gericht, zal geneigd zijn ook God voor zijn kar te spannen. Dat wordt in ‘Creature Comfort’ scherp verwoord:
‘Some boys hate themselves / Spend their lives resenting their fathers / Some girls hate their bodies / Stand in the mirror and wait for the feedback / Saying God, make me famous / If you can’t, just make it painless.’
Maar terwijl Arcade Fire zo tekeer gaat tegen een maatschappij die narcistisch is en aan eigenliefde kapot gaat, heb ik de neiging henzelf eens op de divan te leggen. Volgens mij lijdt de band aan religieuze borderline. Het geloof in God wordt aangehaald en weer afgestoten. Het nummer ‘Good God Damn’ (let op de spatie) is er een goed voorbeeld van. Je verwacht, gezien de verschrikkelijke titel, een definitieve afrekening met het geloof. Dat is het niet. Maar wat wel, dat blijft eigenlijk een raadsel. Het refrein luidt:
‘Maybe there’s a good God, damn. Could there be a good God, damn?’
Is hier de consumptiejunk aan het woord die zich opeens bedenkt: wat als er een goede God is? Kan er een goede God zijn? Dat is schrikken, en daarom de vloek. Of ligt het net anders: overweeg ik de mogelijkheid dat God goed is pas als ik geloof dat Hij mij – uniek en centraal in m’n eigen bubbel (narcisme dus) – geschapen heeft? Dat laatste lijkt de suggestie, gezien het slot: ‘Maybe there’s a good God, if He made you. If He made you.’
Dat maakt het nummer niet minder irritant. Bij het luisteren blijft de tekst als vloek ‘rondzingen’.
Het album eindigt met het filosofische ‘We Don’t Deserve Love’, een reflectie op het geheel. In dat reële en pijnlijke nummer klinkt troosteloze godverlatenheid door: ‘Go on Mary / Roll away the stone / The men you love always leave you alone. / It’s always the Christ-types you waitin on.’