Direct naar artikelinhoud
OpinieAn De Sutter e.a.

Nee, onze gezondheidszorg staat niet op instorten (en we kunnen ze samen nog sterker en efficiënter maken)

Nee, onze gezondheidszorg staat niet op instorten (en we kunnen ze samen nog sterker en efficiënter maken)
Beeld Getty Images/Westend61

An De Sutter (Universiteit Gent), Birgitte Schoenmakers (KU Leuven), Johan Vansintejan (Vrije Universiteit Brussel) en Johan Wens (Universiteit Antwerpen) zijn professoren huisartsgeneeskunde. Zij reageren op een eerdere opiniebijdrage die stelde dat de gezondheidszorg op instorten staat. ‘Waarom zouden huisartspraktijken die in elkaars buurt liggen, niet samen een eerstelijnsnetwerk vormen?’

en

Een aantal artsen van de actiegroep Zeer Ongeruste Artsen maken zich in een opiniestuk zorgen over de toekomst van onze gezondheidszorg: zij schrijven dat de “ineenstorting van onze gezondheidszorg” nabij is. Zo’n signaal verdient aandacht: wat zijn de argumenten die tot deze verregaande conclusie leiden en wat kunnen we doen om de gezondheidszorg te versterken?

Eerste bezorgdheid: huisartsen kunnen de kwaliteit van de zorg niet meer garanderen door een te groot aantal patiënten. Er is momenteel ongeveer één voltijds equivalent (VTE) huisarts per 1.000 à 1.200 inwoners. In andere vergelijkbare landen is er één VTE voor 1.500-1.700 inwoners. De zorg voor de patiënten neemt toe, maar de huisartsen kunnen dit aan, door een betere organisatie. Ondersteunende medewerkers voor onthaal en secretariaat (en in de toekomst ook specifiek voor de huisartspraktijk opgeleide praktijkassistenten), en ook steeds meer verpleegkundigen, die een rol spelen in de preventie, de opvolging van chronisch zieken,…maken het werk voor de huisarts meer doenbaar. Taakverdeling en samenwerking verbeteren de draagkracht en zelfzorg van de huisartsen. Zo kan de huisarts zich concentreren op de kerntaken: diagnose van gezondheidsproblemen in een vroeg stadium, gezondheidsbevordering, empathische begeleiding, samen met de patiënt de zorgplanning uittekenen, wetenschappelijk onderbouwde antwoorden geven op vragen van ongeruste patiënten.

Pluis of niet pluis

De huisarts is ook uitstekend geplaatst om snel uit te maken of het ‘pluis’ of ‘niet pluis’ is en de patiënt zo nodig naar de spoedopname te verwijzen. Huisartsen zijn opgeleid om dit onderscheid goed te maken. Dit betekent dat, behalve in uitzonderlijke situaties (vermoeden van een hartinfarct, van een acuut probleem met de doorbloeding van de hersenen, ernstig ongeval of belangrijke bloedende snijwonde,…), de patiënt enkel met een verwijsbrief van de huisarts op de spoedopname terechtkomt, waardoor het daar rustiger wordt en men er zich beter kan concentreren op ernstige problemen. Op die manier wordt ook de tweede bezorgdheid, het ‘oneigenlijk’ gebruik van de spoedopname, aangepakt.

Een van de bekommernissen van de actiegroep is dat patiënten te vaak langsgaan bij de huisarts. Inderdaad, als een patiënt enkel naar de huisarts gaat voor een attest van ‘arbeidsongeschiktheid’, terwijl hij/zij perfect weet wat hij/zij met zijn klachten moet doen, dan is dat geen zinvolle consultatie. Intussen is zo’n attest niet meer nodig voor één dag arbeidsongeschiktheid en dat mag gerust tot drie dagen worden uitgebreid. Deze aanpak vraagt ook inzet op gerichte gezondheidseducatie van de bevolking, zodat iedereen meer mogelijkheden heeft om zelf een deel van de gezondheidsproblemen aan te pakken.

De wachtlijsten bij een aantal specialisten belemmeren inderdaad de toegang tot specialistische zorg voor de patiënten die deze echt nodig hebben. Bij de dermatoloog (huidarts) voor een wrat, bij de gynaecoloog voor een baarmoederhalskanker-opsporing, bij de oogarts om de brilglazen aan te passen… dat is geen goed gebruik van de gespecialiseerde competentie van deze artsen.

De actiegroep geeft aan dat het feit dat de financiële toegankelijkheid van de huisartspraktijk (regeling derde-betaler en een beperkte persoonlijke bijdrage) een reden is waarom veel mensen bij de huisarts langs gaan. Daar is weinig wetenschappelijke onderbouwing voor. Mensen gaan niet voor hun plezier in de wachtzaal van de huisarts zitten. Bovendien zijn er heel wat voorbeelden in eigen land en in het buitenland, waar patiënten zonder te moeten betalen op raadpleging gaan bij de huisarts, en er toch geen hoger aantal raadplegingen per patiënt zijn (in Nederland een lager aantal bijvoorbeeld). Het terugschroeven van de financiële toegankelijkheid is geen optie: drempels verlagen, brengt patiënten met kwetsbaarheid bij de zorg.

Duurzame zorg

Wat zouden we kunnen doen om de huidige organisatie van de zorg te verbeteren?

Waarom zouden huisartspraktijken die in elkaars buurt liggen, niet samen een ‘eerstelijnsnetwerk’ vormen, waarbij ze afspreken meer samen te werken in de zorgverlening en daarbij ook de verpleegkundigen, kinesitherapeuten, eerstelijnspsychologen, maatschappelijk werkers,…. betrekken? Op die manier wordt de zorg duurzamer. Dan kunnen ook de ‘patiëntenstops’ die de druk op praktijken alleen maar verhogen, afgebouwd worden: immers patiënten zullen – op een transparante manier – in het ‘eerstelijnsnetwerk’ een huisarts kunnen vinden. Indien deze eerstelijnsnetwerken in stedelijke gebieden minstens aan 10.000 patiënten zorg bieden en in rurale gebieden minstens 5.000, wordt de draagkracht van de huisartspraktijken groter, zonder een grotere belasting te zijn voor de individuele huisartsen.

We beseffen dat huisartsen in sommige regio’s het lastiger hebben dan in andere. Zelfs met eerstelijnsnetwerken is in de Westhoek of regio Vilvoorde en in Brussel nog niet alles opgelost. Hier zullen extra inspanningen nodig zijn.

Om dit te laten slagen, zullen ook de patiënten hun zorggebruik moeten aanpassen. Door zich solidair op te stellen met andere mensen in nood, en het zorgsysteem op een duurzame wijze te gebruiken, kunnen ze een bijdrage leveren tot de versterking van het gezondheidssysteem.

De overheid kan met wetenschappelijk onderbouwde maatregelen dit helpen te realiseren. Ons zorgsysteem zal sterker worden en niet instorten, als we solidair de noodzakelijke middelen blijven inzetten.