Direct naar artikelinhoud
MuziekUitgezongen

De waarheid achter het onheilspellende ‘Troy’ van Sinéad O’Connor: balanceren tussen trauma en vechtlust

Sinead O'Connor in Paradiso in Amsterdam, in 1988.Beeld Redferns

Vorig weekend onverwacht op 1 in Classics 1000 van Radio 1: ‘Troy’, de debuutsingle van Sinéad O’Connor uit 1987. De betreurde zangeres schrijft er een gruwelijk trauma van zich af.

“Het was aanvriezende mist”, schrijft Sinéad O’Connor in haar autobiografie Rememberings over het auto-ongeluk waarbij haar moeder het leven liet. “Op de rijweg die men aan het aanleggen was in Shankill, vlakbij de kerk. Een bus begon te slippen. Of zíj slipte. Ik weet het niet. Nu is ze dood.”

Toen ze over het ongeluk hoorde, haastte de toen 17-jarige Sinéad zich met haar broer en stiefzussen naar het ouderlijk huis. In de voortuin staken ze een koekjesdoos in brand die ze hadden volgepropt met “een berg Valium uit alle flesjes die we in het huis hadden gevonden. Mijn moeder at en dronk dat spul, zoals men wel eens zegt, jarenlang. Ze had zelfs geen voorschrift meer nodig. De apotheker gaf het haar gewoon”.

‘Troy’, de eerste single uit de debuutplaat The Lion And The Cobra etaleert de littekens die de Ierse zangeres overhield aan de mishandeling door haar strengreligieuze moeder. Het was een vrouw die geld stal uit de collecteschaal in de kerk en haar dochter verplichtte hetzelfde te doen. “Ik hou van Jezus omdat Hij in mijn hoofd verscheen op een nacht toen mijn moeder me tegen de keukenvloer had gesmakt”, schrijft de zangeres. “Ik was naakt en zat vol koffiegruis en cornflakes. Mijn moeder schreeuwde angstaanjagende dingen naar me en ik lag opgekruld terwijl ze tegen mijn achterwerk schopte. Toen mijn moeder klaar met me was, bleef ik liggen tot ze haar slaapkamerdeur had gesloten. Ik ruimde het vuilnis en de scherven op en zette de tafel klaar voor het ontbijt.”

‘Troy’ spreekt zowel over trauma als weerbaarheid. “I will rise / And you’ll see me return / Being what I am / There is no other Troy / For me to burn”, zingt Sinéad. De violen zijn schril en onheilspellend. De drums drammerig en meedogenloos. Wrang genoeg knipoogt de tekst naar het liefdesgedicht ‘No Second Troy’ van W.B. Yeats die er de Ierse revolutionair-suffragette Maud Gonne MacBride eert met “Why, what could she have done, being what she is? / Was there another Troy for her to burn?”

“Mijn moeder was een beest”, zegt Sinéad O’Connor in de documentaire Nothing Compares. “Ze heeft me fysiek, verbaal, psychologisch, spiritueel en emotioneel misbruikt. Soms kon ik haar tot bedaren brengen met mijn stem. Alleen zo slaagde ik erin de duivel in slaap te wiegen”. Aan de notoire Amerikaanse tv-psycholoog Dr.Phil vertelde ze: “Mijn moeder had haar eigen martelkamer. Ze schepte er genoegen in als ze je kon pijn doen. Ze liet me keer op keer herhalen ‘Ik ben niks waard, ik ben niks waard’ terwijl ze me sloeg.”

Ooit verplichtte ze een 8-jarige Sinéad twee weken lang in de tuin te wonen en te slapen. “Ik herinner me dat ik bij zonsondergang omhoogkeek naar het enige raam aan de zijkant van het huis waar nog licht brandde, schreeuwend, smekend om mij binnen te laten. Dat vertikte ze. Het licht ging uit. Het huis werd donker”. In het huiveringwekkende ‘Troy’ klinkt dat zo: “And you should’ve left the light on / You should’ve left the light on / Then I wouldn’t have tried and you’d never have known / And I wouldn’t have pulled you tighter / No, I wouldn’t have pulled you close / I wouldn’t have screamed, “No, I can’t let you go.”