desalniettemin

“Dat is een belangrijke”, of waarom politici graag het gesubstantiveerde adjectief in de mond nemen

Goedele Liekens.© Kris Van Exel

In de aanloop naar de verkiezingen komen politici uitvoerig aan het woord op radio en tv. Het valt op dat ze daarbij graag zinnetjes uitkramen als “Dat is een moeilijke” of “Dit is een opvallende”. Leggen ze met gesubstantiveerde adjectief meer gewicht in hun uitspraken?

Marc Reynebeau

“Ik denk dat dat een belangrijke is”, zo sprak Goedele Liekens vorige donderdag op Radio 1. Ze sprak als politica. Maar het blijft een rare zin. Hij klinkt onaf en is onhelder, want wat was dan zo belangrijk? Zulke zinnetjes zijn de nieuwste mode in de politiek. Recent gingen daar al modewoorden woekeren als inkantelen en uitrollen, laatst nog aangevuld met opschalen en (in de figuurlijke zin) handvat – dat laatste woord krijgt ook vaak het foute meervoud handvaten.

En nu dus ook die rare zinnetjes. Ze benoemen feiten of toestanden als “een moeilijke”, “een opvallende”, “een ingewikkelde”, “een aparte”, of dus “een belangrijke”. Wat zich daar voltrekt, is het substantiveren van het adjectief: het opschalen van bijvoeglijke naamwoorden tot zelfstandige naamwoorden, waarbij het oorspronkelijke substantief verzwindt. Een zin als “Dit is een moeilijke vraag”, versmalt zo tot: “Dit is een moeilijke.” In het (toevallige) voorbeeld van Goedele Liekens ging het om een wetswijziging waarvan ze zei dat het “een belangrijke” is.

Dit talige novum duikt op wanneer een spreker niet meteen de juiste term klaar heeft, die dan maar vervangt door een kenmerk, door een adjectief op te tutten als substantief. Dit surrogaat verdoezelt dat het oorspronkelijke zelfstandig naamwoord nog altijd ontbreekt. Daardoor gaat het wringen in zo’n zinnetje, omdat het substantief er hoorbaar ersatz is, substitutie, met talige fantoompijn die schrijnt waar iets afwezig is.

Liekens had ook gewoon kunnen zeggen: “Dit is belangrijk.” Maar zonder substantief erin, had de zin vlak en zwakker kunnen klinken. Een zelfstandig naamwoord paradeert daarentegen zelfverzekerd door de zin. Als politici dan het trucje van het gesubstantiveerde adjectief inzetten, komt dat ofwel uit taalarmoede, ofwel omdat er in hun universum zoveel ruis en loos getater rondzoemt, dat ze iets imponerends nodig hebben om geloofwaardig te klinken; een zin die davert onder de dreun van een lidwoord, waar dus een kordaat zelfstandig naamwoord doorheen marcheert.