Direct naar artikelinhoud
Lust & Liefde

Lieke (26): "Hij wist precies hoe hij me wilde, een zekerheid die op mij oversloeg"

Corine Koole interviewt over de raadselen van passie en affectie
Beeld BELGAIMAGE

De jonge verpleegster die een verhouding krijgt met de knappe en getrouwde ­dokter. Lieke (26) besefte dat dit verhaal niet goed kon aflopen, en dat deed het ook niet. Ze kon het hem niet eens kwalijk nemen.

Twee jaar geleden werden we collega’s. Hij was een jongensachtige man van 39, een van de populairste artsen in het ziekenhuis. Een aantrekkelijke combinatie van luisterend oor en bravoure, zo iemand bij wie iedereen graag in de buurt is. Dat hij aandacht voor me had, vond ik vleiend maar ook onwezenlijk. Als echtgenoot en vader van twee kinderen vertegenwoordigde hij zo’n totaal andere wereld dan de mijne met alle techno­feesten, dat ik er geen moment bij stilstond dat er iets tussen ons zou kunnen ontstaan.

“Tijdens het werk was er nooit sprake van enige spanning wanneer we zij aan zij aan het bed stonden van patiënten, ik keek wel uit. Maar toen brak het weekend aan van het congres en op de avond in het café die daaraan voorafging stond hij, een beetje tegen zijn natuur in, stilletjes achteraf. Ik maakte daar een opmerking over en hij antwoordde een beetje raadselachtig: “Ik dans en drink liever niet met collega’s, want dat gaat fout”. Lang stond ik niet stil bij die opmerking en de hele avond ­vermaakte ik me op de dansvloer.

“Pas na middernacht, toen veel collega’s al naar het hotel waren vertrokken en hij nog steeds in een hoekje stond, schoten zijn woorden me te binnen. Ik liep naar hem toe en zei: “Maar met mij dans je toch wel?” En tot mijn verbazing pakte hij plotseling mijn hand, alsof dit het duwtje was waar hij op had gewacht. Hij trok me mee naar de muziek, naar de dansvloer. Ineens nam hij de leiding, en volgde ik. In slechts een paar minuten kreeg de avond een totaal andere wending. En niet alleen de avond, maar ook mijn perspectieven, mijn ­verwachtingen, de manier hoe ik mezelf zag.

Hij ging daar naar binnen en ik liep achter hem aan, met een vanzelfsprekendheid alsof ik nooit anders deed dan met mannen van 13 jaar ouder een toilet binnengaan

“Op de dansvloer boog hij zijn hoofd en legde dat in mijn nek. Zijn arm sloeg hij om me heen. Ik werd omringd door een soort veiligheid, die mij als het ware afschermde voor de nieuwsgierige blikken van mijn overgebleven collega’s. Ze konden me niet schelen, het was alsof het leeg om mij heen was. Niet alsof er niemand bestond behalve wij tweeën, dat niet. Het was geen golf van romantiek waardoor ik geraakt werd, maar door vuur. Of misschien moet ik zeggen, een vonk, als dat niet zo uitgekauwd klonk. Zijn greep maakte ons beiden roekeloos. Op dat moment wist ik twee dingen heel zeker: dit is het begin en het loopt niet goed af. Maar geen van die zekerheden zette aan tot een reactie. Er was sprake van een tegelijk glasheldere en flauwe constatering, niet een die vroeg om tegengas. Toen ik merkte dat zijn mond mijn lippen zocht, werd ik iets alerter. Ik zei: dat kan echt niet hier. En op dat moment leek het of ook hij enigszins ontwaakte. ‘Nee,’ antwoordde hij afwezig, ‘we zijn in een kroeg.’

“Dit was vast waarvoor hij me had willen waarschuwen toen hij zei dat-ie nooit dronk met collega’s, dacht ik. Welk spel speelde hij? Het was of hij zijn kleed afdeed, zijn doktersjas. Alle eigenschappen die ik als collega aantrekkelijk had gevonden, intensiveerden nu we samen waren. “Niet hier,” beaamde hij, “wat is je kamernummer?” En even later liepen we hand in hand naar het hotel. Iedereen zag het en we trokken ons er niets van aan. Het hotel was idyllisch maar oud, met enorme wc-ruimten in de lobby. Hij ging daar naar binnen en ik liep achter hem aan, met een vanzelfsprekendheid alsof ik nooit anders deed dan met mannen van 13 jaar ouder een toilet binnengaan. Hij trok de deur dicht en zoende me stevig. “Ik ga naar mijn kamer”, zei ik, en ik was nog niet binnen of hij klopte aan. Hij bleek heel vaardig met zijn handen. Er zat een doelbewustheid in waaruit ervaring sprak. En weer was het of alles wat ik eerder in hem had gezien als gewaardeerde arts – het zelfvertrouwen, de autoriteit – verdubbeld een weg naar buiten vond via die waanzinnige handen. Geen laffe strelingen, geen aarzelingen, maar een stevig vastpakken. Hij wist precies hoe hij me wilde, dat was duidelijk, een zekerheid die op mij oversloeg. Want ik voelde me trots en vrij genoeg, en dit laatste was opmerkelijk, om precies aan te geven wat ik wel en niet wilde. Het was vertrouwd, maar niet op een suffe manier. Mijn laatste restje weerstand ­verdween. Ook nadat hij weer naar zijn eigen kamer was gegaan, bleef ik klaarwakker en kon alleen maar denken: wat is dit, wat ís dit.

Ik wist best dat hij gelijk had, want ik zag mezelf niet in ruil voor een paar heerlijke nachten iedere zaterdagavond met twee kinderen op de bank zitten

“De volgende ochtend heb ik bewust niet ontbeten met collega’s, ik probeerde hen te ontwijken maar tevergeefs. Vooral de vrouwen verweten hem als getrouwde man onverantwoordelijk gedrag. “Dit moeten we niet meer doen”, zei hij aan het begin van die lange congresdag waarop we desondanks niks anders konden dan besmuikt naar elkaar lachen.

“En ik wist best dat hij gelijk had, want ik zag mezelf heus niet ineens in ruil voor nog een paar van die heerlijke nachten iedere zaterdagavond met twee kinderen op de bank zitten, maar ‘nooit’ was wel erg absoluut. Er bleek in het ziekenhuis een achterafkamertje dat hij kende en daar begonnen we voor of na werktijd af te spreken; altijd op onze hoede voor schoonmakers die zomaar ineens konden binnenkomen en dan in het donker een verpleegkundige en een arts aantroffen.

“Na verloop van tijd maakte hij duidelijk dat hij voor zijn gezin koos, wat ik hem niet kwalijk nam. En ook al was ik intussen enorm verliefd en dacht ik de hele dag aan hem, raakte door het gebrek aan perspectief de vaart uit onze ontmoetingen. Een van de laatste persoonlijke gesprekken was per Whatsapp, een halfjaar na die dansavond. Op een vrijdag na de personeelsborrel appte ik: ‘Ik moet je iets vragen, of ben je al weg?’ Hij antwoordde: ‘Ja, ik zit in de auto.’ ‘Dan komt het maandag wel’, schreef ik terug, in de vage hoop dat hij rechtsomkeert zou maken. ‘Oké, fijn weekend’, appte hij terug. De maandag erop vroeg hij: ‘Wat wilde je vragen?’ En ik zei: ‘O niks, ik had wat gedronken en miste je.’

Toen knipoogde hij, zoals hij nog steeds weleens doet. Een uiting van vriendschap, zo gespeend van ­erotiek, dat het was of die er nooit is geweest.”