Direct naar artikelinhoud
Tel Aviv

Tel Aviv blijft een bubbel. De vrijheid moet nú gevierd worden, want morgen is het misschien voorbij

Op citytrip: lekker eten brengt culturen samen in Tel Aviv
Beeld Kevin Faingnaert

Hippies in zwemshort, rabbi’s met keppeltje, computergeeks op racefietsen en een occasionele boerkini: nergens is de kakofonie bonter dan in Tel Aviv. En nergens is de eetcultuur zo rijk. 

Exact tien jaar geleden vlogen Libanon en Israël elkaar in de haren, niet om grenzen of wapens, maar over een dispuut in de rechtbank over falafel en hummus. Aanleiding waren de ansichtkaarten, liedjes en vlaggetjes waarmee Israël zich de falafel toeëigende als nationale snack, ondanks de eeuwenoude roots van de geperste kikkererwten.

Maar vandaag zijn we 2018, en in Tel Aviv zijn falafeloorlogen niet langer aan de orde. Resoluut richt de stad haar blik vooruit, en dat begint bij het plaatselijke hummustentje: Palestijnen, Europese Joden, Arabische Joden en een clubje kakelende blondies (wij dus) schuiven samen aan voor een portie smeuïg geluk. “Geen stad uit het Midden-Oosten is zo tolerant als Tel Aviv vandaag”, beaamt de Nederlands-Israëlische kok Jigal Krant. Hij leidt ons gedurende drie dagen rond in de stad die zijn hart doet zingen, en waaraan hij een ode bracht in zijn kookboek TLV. Meer nog dan recepten, deelt hij de verhalen achter elk bord. En die gaan niet langer over militairen of synagogen.

Progressieve Israëli verkasten de laatste jaren massaal naar Tel Aviv, en omgekeerd zijn orthodoxe Joden er een steeds zeldzamer beeld. Het resultaat is een uitgesproken knap, hip en creatief volkje, met lak aan de rigide levensstijl van de vorige generatie. Voor hen telt maar één mantra: vrijheid, luxe, feesten en eten.

Pita entrecote

Die levensvreugde voelen we al meteen wanneer de taxi ons van de luchthaven op de stoep van Miznon dropt. Hebreeuws voor snackbar, pretendeert deze pitatent niets meer dan dat: plastic stoelen, een handgeschreven menukaart en een luidruchtige rij aan de kassa. Niets doet vermoeden dat het brein erachter Eyal Shani is, de Israëlische variant op celebritychefs als Sergio Herman. Zijn missie: de banale pita verheffen tot übercoole hipstersnack.

In de middenberm petanquen Franse immigranten alsof ze nog steeds in de Provence zijn, tieners hangen in zitzakken en peuters krioelen door het paradijs aan pop-upspeeltuintjes

Entrecote, traag gegaard lamsvlees, ratatouille en kippenlevers... Allemaal glijden ze de pita in. En dat is een gebeuren dat je van op de eerste rij wil beleven. De twee pitanarren achter de toog zijn niet alleen meesters in het jongleren met ingrediënten, tussendoor worden er lustig moppen getapt en is elke reden genoeg om de volumeboxen nog een tikje luider te draaien. Politieagenten, Arabische opa’s en flamboyante gays: alle voeten tikken op de maat mee, alle gezichten hangen vol tahin (saus van sesamzaadjes, wat sojasaus is voor Japanners, is tahin voor Israëli).

Even rustig bekomen zit er niet in vandaag, want nog voor we onze laatste kippenlever hebben doorgeslikt troont de energieke Jood ons mee naar de Rothschild-boulevard.

Overal zie ik leven: in de middenberm petanquen Franse immigranten alsof ze nog steeds in de Provence zijn, tieners hangen in zitzakken en peuters krioelen door het paradijs aan pop-upspeeltuintjes. Meer dan genoeg om je ogen de kost te geven, maar Jigal wijst naar boven: “Zie je dat ronde gebouw? Dat is typische Bauhaus­architectuur. Het is de reden dat Tel Aviv de Witte Stad wordt genoemd.” Wacht. Bauhaus. In Israël?

“Door het nazisme in de jaren 30 vluchtten vele Duitse designers naar hier. Daardoor heeft Tel Aviv het grootste aantal Bauhaus-gebouwen ter wereld”, verklaart Jigal. Toch is het geen evidentie dat de witte bastions vandaag nog steeds zo fris afsteken tegen de blauwe lucht. Vijfentwintig jaar geleden lag de stad er maar troosteloos bij. Pas nadat tal van techbedrijven in Tel Aviv een dankbare uitvalsbasis vonden, steeg de welvaart exponentieel. “Vandaag is een vierkante meter hier duurder dan in Manhattan. Dat komt ook het Bauhaus-erfgoed ten goede”, roept Jigal ons toe vanop zijn knalrode koersfiets.

Shabby chic

Gelukkig staat Tel Aviv nog lang niet in de rij om de volgende afgelikte wereldstad te worden. We doorkruisen de steegjes van Florentin, waar oude fabrieksloodsen bewoond worden door de vele jongeren die met lede ogen de prijzen zagen stijgen. In België zou de verzameling veredelde krotten regelrecht weggezet worden als sloppenwijk, maar met de kleurige streetart in het avondzonnetje spreekt een romanticus hier al snel van shabby chic. We banen ons een weg tussen de naaimachines en keramiekwielen – ook heel wat artiesten begonnen hier een atelier. Het waas van heimelijkheid dat hier hangt geeft bijna een kick: achter de ene deur gaat misschien wel een wietplantage schuil, achter de andere een prominente kunstenaar.

Een geheimzinnig poortje wat verderop leidt ons naar Burek, Jigals lievelingsrestaurant in de stad. Het contrast met een klassiek sterrenrestaurant kan nauwelijks groter. Nog voor we zitten, krijgen we een shotje arak toegestopt. Een deejay jaagt zwoele beats door de boxen. Op een groot kookeiland bereiden witte jassen de eerste gang: gepofte bieten, geroosterde koolrabi en schotels vol romige amandeltahin lonken naar ons. ‘Onze tafel’ is een fluïde begrip, want te pas en te onpas maken gasten een ommetje door de zaal of komen koks een glaasje meedrinken.

Shabby chic
Beeld Kevin Faingnaert

“Jullie bord is een weerspiegeling van mijn ochtend”, legt de rossige chef uit terwijl hij nonchalant over zijn werkblad leunt. “De vis haalde ik in de haven van Jaffa, de koolzaadbloemen plukte ik in een dorpje ernaast.” Hij straalt autoriteit uit terwijl hij de zaal toespreekt: de pater familias van de groep broeders die wij vanavond zijn. Tijdens het dessert wordt het pas echt sacraal. Zware technobeats zijn de soundtrack bij een knap staaltje action painting. Met grote halen strijkt de chef (of is het priester?) klodders slagroom, chocolademousse en frambozencoulis op het kookeiland. Ritmisch voegen zijn apostels panna cotta, hemelse profiteroles en exotisch fruit toe. Gretig worden dessertlepels doorgegeven, gezamenlijk tasten wij, onderdanen, toe. Voor heel even doet afkomst er niet meer toe in Israël: only food is our religion.

Koning van het kasteel

Na de dionysische taferelen van de vorige avond zou ik de dag erna het liefst drie uur in de fitness doorbrengen en enkel broccoli eten, maar dat is buiten Jigal gerekend. Opnieuw start de dag met een feestmaal, dit keer op het goedgevulde terras van ontbijttempel Puaa. Ik smul van de shakshuka (gepocheerd ei in een tomatensaus): tegenwoordig vaste kost in elke zichzelf respecterende hipsterbar, maar hier al even ingeburgerd volksvoedsel als de falafel.

Jigal kan dan weer niet zwijgen over het kibboetsontbijt. “De eerste immigranten in Israël waren Joden uit de Sovjet-Unie”, steekt hij van wal. “Zij begonnen er communistische boerderijen. Om vijf uur ’s ochtends stonden ze op het veld, om zeven uur aten ze van de oogst als ontbijt. Die overdaad aan fruit en groenten werd de blauwdruk van het Israëlische ontbijt.”

Her en der steken zelfs verhalen de kop op van bewuste overheidsacties om Arabieren uit hun huis te zetten. Hoge misdaadcijfers, drugsproblemen en straat­geweld ontsieren verder het beeld van ‘vredig samenleven’

Zijn betoog wordt onderbroken door de zangerige stem van de ober, die ons voor de derde keer komt vragen of alles naar wens is. Hij intrigeert: een zilveren kruis bengelt aan zijn oorlel, zijn jurk is nog excentrieker dan Max Colombies glittercape. Even later zie ik hem innig zoenen met een al even knap exemplaar, een dagdagelijks beeld in Tel Aviv. Bijna nergens is homoseksualiteit zo wijd geaccepteerd. Dat we hier nog steeds in het Midden-Oosten zitten, is bijna onvoorstelbaar.

Dat verandert dan weer wanneer we Jaffa intrekken, een Arabisch stadje-in-de-stad. In deze drieduizend jaar oude haven zijn vooral Palestijnen koning van het kasteel. Een minaret roept op tot het ochtendgebed, maar wij schuifelen ongestoord verder richting vlooienmarkt. Ali Baba’s grot is er niets tegen: van een nieuw servies tot vintage tennisracket en retrococktailmeubel, alles vind je er, netjes gestapeld in de piepkleine kraampjes. Nog dieper in de oude medina stuiten we op tal van juwelenmakers, schilders, trendy interieurwinkels en modeontwerpers. Bijna waan ik me in Montmartre, maar dan een tiental graden warmer.

Toch heeft dat artistieke sfeertje ook een keerzijde. Voor een Arabische buurt is Jaffa wel erg gemanicuurd, en dat voelen ook de Palestijnen zelf. Elk jaar trekken meer families weg uit Jaffa, op zoek naar betere oorden om hun cultuur te beleven. Vandaag is minder dan 30 procent van de inwoners nog Arabisch. Her en der steken zelfs verhalen de kop op van bewuste overheidsacties om Arabieren uit hun huis te zetten. Hoge misdaadcijfers, drugsproblemen en straat­geweld ontsieren verder het beeld van ‘vredig samenleven’.

Vergeven en verdergaan

Want hoe graag de inwoners ook de ogen sluiten, herinneringen aan het Israëlisch-Palestijnse conflict zijn nooit ver weg. Zo passeren we even later de vervallen Dolfinarium-discotheek. Desolaat torent de bouwval uit boven het strand van Tel Aviv. Zeventien jaar geleden bracht een Palestijnse zelfmoordterrorist er 21 jongeren om het leven, vandaag werd de site nog steeds niet gerenoveerd. Vergeven en verdergaan, het is niet makkelijk wanneer elke voorbijganger weer geconfronteerd wordt met het nationale trauma. Jammer, want ondanks alles bewijst Tel Aviv dat het kan: slechts een steenworp verder delen moslima’s in boerkini de zee met rabbi’s en surfers op flipflops. De vraag is maar of dat optimisme uiteindelijk aan het langste eind trekt.

Lang mijmeren doe ik niet, want alweer worden we overrompeld door een smakelijke verrassing: de geurige Carmel-markt. Het is hier dat topchefs verse groenten inslaan, maar evengoed de plek waar lokale dametjes een stevige brok Halva (Midden-Oosterse marsepein) op de kop tikken. Onze ogen smullen van de glanzende tomaten en tennisbalgrote radijzen. Aan het smoothiekraam ontmoeten we Gerdi, een sapjesvrouw met – letterlijk – pit. Terwijl ze royale hoeveelheden gember, peper en olijfolie in mijn sinaasappelsap gooit, voert ze ongestoord een pleidooi voor vrouwenrechten.

Vergeven en verdergaan
Beeld Kevin Faingnaert

Maar voor ons staan deze middag helaas geen fruit of groenten op het menu. Jigal heeft een gewaagdere uitdaging in petto, in de vorm van stierenhart, kalfshersenen en rundstong. “In de eerste jaren na de stichting van Israël was er nauwelijks vlees voorhanden. Er moest een land opgebouwd worden, dus lekker eten was geen prioriteit. Het was creatief zijn met wat er was”, vertelt hij over de plaatselijke delicatesse.

Organenfest

Om het geheel nog smakelijker te maken (ahum) bezoeken we eerst de slager, waar ons wordt gevraagd naar het stierenhart van voorkeur. Precies 25 meter verderop wordt alles gegaard in M25, het beste vleesrestaurant van de stad. Op houten bankjes wacht ons onze selectie organen. Ik bijt door, en dat loont: zeker de rundstong smelt als boter op mijn tong. Uiteindelijk wordt alles enthousiast opgesmikkeld. Weer een grens verlegd.

Hoe decadent het leven er ook mag zijn, Tel Aviv blijft een bubbel. De vrijheid moet nú gevierd worden, want morgen is het misschien voorbij

Het begint te schemeren, en in het zachte licht lijkt er van de grootse metropool nog weinig over te blijven. Terwijl we terugfietsen langs de modeboetiekjes in Neve Tzedek, voel ik me eerder in een gemoedelijk kuststadje. We houden halt bij Kiosk Est. 1929, een zeldzaam stukje erfgoed. Op Maps nog een bouwvallig hoopje stenen, biedt het poëtische terrasje nu een intieme rusthaven. Een magische gloed omringt ons, de lucht proeft naar avontuur. Het is de ultieme setting om diep in de ogen te kijken van een geliefde. Zeker met een flesje Israëlische wijn erbij – een onverwachte ontdekking – tikt de klok hier net een paar tellen trager.

Bubbel

Plots staat de wijzer al op halfelf, maar in Tel Aviv is de nacht nog jong. Nog later dan in Barcelona komen de restaurants tot leven. We klinken op het goede leven bij Ramesses, weeral zo’n plek waar de grenzen tussen restaurant en nachtclub onbestaand zijn. Verfijnde gerechtjes worden er geserveerd aan lange picknicktafels. Tussen de gangen door wordt stevig gedronken. Jonge meisjes in crop tops dansen op tafel, knappe jongens bestellen nog een fles. Later wordt de avond verdergezet in ruïn bars als Teder en Sputnik, waar de wereld altijd roze is en het druggebruik nog weliger tiert dan in Berlijn.

Toch heeft die bodemloze vreugde ook een zekere tristesse. Hoe decadent het leven er ook mag zijn, Tel Aviv blijft een bubbel. De vrijheid moet nú gevierd worden, want morgen is het misschien voorbij. Dat wordt nog maar eens bevestigd op de luchthaven, waar grote groepen orthodoxe Joden in zwarte hoeden, sluiers en keppels het overnemen van de diversiteit in de stad. Zij trekken naar Jeruzalem, dat met de dag nationalistischer, rechtser en religieuzer wordt.

Ik besef weer: dit is Israël. En het is maar een kwestie van tijd voor de rechtse regering ook Tel Aviv aan banden legt. Reden te meer dus om de Witte Stad nu te bezoeken, nu het nog de vrije en vranke oase van het Midden-Oosten is.