Direct naar artikelinhoud
ColumnFC Emmen-watcher

Waarom moet het tussen mens en bal soms toch zo moeilijk zijn?

Er bestaat in het voetbal een wonderlijke bal, die ‘de tweede bal’ wordt genoemd. Dit is een bal die uit de verdediging van de tegenstander terugkomt in het veld, nadat je die bal, de eerste dus, daar net hebt ingebracht, bijvoorbeeld door een voorzet te geven.

De tweede bal is een scherprechter, een oordeel, die in zijn eentje wedstrijden kan beslissen. Want de tweede bal komt bijna altijd bij de beste ploeg terecht. Die er dan ook vaak – wat zou u doen? – handig gebruik van maakt, door op doel te schieten, een steekpass te geven of opzij te spelen, zodat opnieuw kan worden voorgezet.

Ik heb al een behoorlijk aantal wedstrijden gezien. Ik heb tweede ballen de een zien toevallen, en ook wel­eens de ander. En nu heb ik de volgende vraag: komen tweede ballen wel altijd bij de beste ploeg terecht of wint gewoon de ploeg die van het geluk de meeste tweede ballen heeft gekregen, en noemen we die alleen maar de beste?

Het onderscheidende kenmerk van de thuiswedstrijd van FC Emmen tegen PEC Zwolle, zondagmiddag in De Oude Meerdijk, was dat de tweede bal bij niemand terechtkwam, bij geen van beide ploegen. Hij plofte gewoon ergens neer op het natte veld, en bleef daar liggen, in de lege open ruimte, waar niemand was of stond, en ook niemand van plan was naartoe te gaan.

We keken naar de tweede ballen in het water. Spelers, trainers, toeschouwers, het hele stadion. Het waren momenten van rust. Van een paar seconden stilte, waarin iedereen, Rood Wit en Blauwvinger gelijk, jongens-jongens leek te denken, waar zijn we mee bezig? Waarom moet het tussen mens en bal soms toch zo moeilijk zijn?

De realiteit, zondagmiddag, was regen, water, afnemend licht, dalende temperaturen. De lucht was grijs en leeg, de ganzen en de eenden waren al vertrokken. Voor het eerst hadden de toeschouwers zich in winter- en overgangsjassen gestoken, sommigen, daar trok ik me aan op, met het bonnetje van de stomerij er nog aan.

Natuurlijk moesten we een keer terug naar de realiteit, na het relatieve succes, bij alle punten vooral – met 7 uit 6 liepen we nog altijd voor op het schema van c. Het is altijd goed om met beide benen op de grond te staan, de waarheid onder ogen te zien en geen verhaaltjes te maken, maar had het ook iets geleidelijker gekund?

Ik was al een beetje bang geweest. Behalve blijdschap en trots bekroop mij de laatste weken eerlijk gezegd soms ook een vreemd gevoel: was het wel echt wat we zagen? Waren wij soms goed? De anderen soms slecht? Het bleef toch wel zo? Of had het toeval ons maar wat voorgespiegeld, ons hier en daar voor de grap een tweede balletje toegespeeld, en donderden we straks met zijn allen met een noodgang van ons beginnersgeluk in een lange winter van zulke plonswedstrijden?

Ik wil naar Oostzaan, naar de bekerwedstrijd tegen OFC, een geduchte tegenstander. Morgen rij ik erheen, de Emmensjaal, die ik van de burgemeester heb gekregen, op de hoedenplank. Ik wil weten hoe het zit. Of zondagmiddag toeval was. De uitzondering. Er is geen tijd te verliezen. Zondag moeten we alweer tegen Heracles.