Direct naar artikelinhoud
lust & liefde

“Voor het eerst drong het tot me door dat ik haar nooit had zien eten”

Corine Koole interviewt over de raadselen van passie en liefde
Beeld thinkstock

Twintig jaar is het intussen geleden, maar nog altijd voelt Alexander (51) de leegte die zij achterliet. Wat begon als een babbel op een bedrijfsfeest, groeide al snel uit tot vriendschap en veel meer dan dat. Tot het allemaal stopte. 

“Die dag in 1999 kwam ik te laat op het bedrijfsdiner van de Franse firma waar ik werkte en nam plaats op de enige vrije plek aan de lange tafel: onder het schijnsel van een lamp die, zo bleek toen ik eenmaal zat, de vrouw tegenover mij schitterend verlichtte. Haar huid was bleek en stak af tegen het zwarte haar, dat kort geknipt was tot aan de oren. Verder een volle mond en een groefje tussen haar neus en mond – daar moet een naam voor zijn – dat wel leek gebeeldhouwd.

Onmiddellijk raakten we aan de praat, alsof we oude bekenden waren die niet konden wachten de draad van het vorige gesprek weer op te nemen. De sociale ­conventie verwachtte dat we gewoon wat oppervlakkige wederwaardigheden uitwisselden, maar binnen de tien minuten hadden we het over Keats, onze gedeelde held uit de Engelse dichtkunst. Allebei kenden we sommige van zijn gedichten uit ons hoofd, en vol verbazing over deze ontdekking declameerden we om beurten zijn regels. Flirterig werd het niet. Op een of andere manier vereist flirten een eigenschap die noch zij noch ik bezat: het vermogen te jongleren met ironie en dubbele bodems en betekenissen waar de ander naar moet raden. Ik was bovendien getrouwd en ook al wisten mijn vrouw en ik ook toen al dat ons huwelijk een vergissing was, zij was mij lief en ik was haar trouw.

‘Er hing een voelbare zweem van pijn om haar heen. Ik wilde niet het risico lopen haar verder te beschadigen’

“In de maanden erop ontwikkelde zich tussen deze slimme, prachtige vrouw en mij een onwaarschijnlijk innige vriendschap. Ik stelde haar voor aan mijn echtgenote en het gebeurde dat ik ’s avonds thuiskwam en de twee vrolijk kletsend aantrof en ik vond het allang best. Elke glimp, elke ontmoeting, hoe gedeeld en vluchtig ook, was een ervaring. Maar er was ook een donkere kant, er hing een voelbare zweem van pijn om haar heen. Ik wilde niet het risico lopen haar verder te beschadigen en snapte meteen dat ik maar beter mijn handen kon thuislaten. Maar ja, hoe gaat dat als je een geweldige vrouw leert kennen. Eerst denk je, nee dat doe ik natuurlijk niet, dan denk je, misschien toch één keer.

“Op een dag vroeg ik haar mee te gaan zwemmen en ze zei beslist, dat kan niet. En ik zei, maar het is weekend, het is hoogzomer. Nee, zei ze nog eens. Haar beslistheid maakte duidelijk dat ze argumenten had die niet genoemd konden worden. Wel zagen we elkaar steeds vaker na het werk voor een drankje, en als een van ­beiden een mooi concert had gehoord, stuurden we de ander een mail om de ontroering te delen.

“Op een dag belde ze me. Haar grootmoeder lag op sterven in Monaco. Ze vroeg of ik haar vanuit onze woonplaats in Zuid-Frankrijk daarnaartoe wilde brengen. Ik had als 32-jarige net een nieuwe Renault Laguna op de kop getikt, en daarin gingen we – ik verrukt – op weg. Toen het gesprek langzaam verstomde, reden we zwijgend verder, stopten voor benzine en koffie en reden weer door. De intimiteit viel te lezen in haar blikken. ‘Als ik nu kon dan zou ik… En jij?’, keek ze. En ik antwoordde woordeloos met: ‘Als ik de mogelijkheid had, jazeker.’ Waarop zij weer keek: ‘Ja, maar.’ En ik: ‘Ja maar?’

‘Voor het eerst drong tot me door dat ik haar nooit had zien eten’

In haar hals lagen dezelfde blauwe aderen als op haar blanke armen en handen, voor mij vanzelfsprekend, een zo intense vrouw kon niet anders dan slagaders hebben die zichtbaar klopten. Een keer tijdens die rit legde ze haar hand losjes op die van mij op de versnellingspook. Ik glimlachte, in mijn hoofd klonk opgewonden muziek. En later die dag, nadat ik haar weer had opgehaald, en we gingen eten, zag ik iets wat me nog nooit eerder was opgevallen. Zij at niet.

“Voor het eerst drong tot me door dat ik haar nooit had zien eten. Anorexia kon het niet zijn, haar heupen waren voor iemand van haar leeftijd zelfs tamelijk mollig, maar welke eetstoornis haar ook hinderde, met een harde dreun begreep ik: ze lijdt. Ze lijdt en ik kan haar niet helpen. Zo breekbaar leek ze daar aan tafel, in haar peilloze schoonheid, met haar geheim. Het kennen van de oorzaak zou niets aan haar situatie hebben veranderd. Op de terugweg reden we via Mont Sainte-Victoire, niet ver van waar we woonden. Ik ken een plek onder een boom waar precies een auto past, daar parkeerde ik onder het snel zakkende licht. Toen kon ik me niet ­langer beheersen, pakte haar hand en streelde die. Ze verwachtte me en antwoordde: ‘Je t’aime tant, Alexander, maar ik kan het niet.’ Haar stem brak en ik schrok. Ik wist niet of ik teleurgesteld moest zijn omdat ze me niet wilde of blij omdat ze zoveel van me hield.

Niet lang daarna kreeg ze een aanstelling aan een Amerikaanse universiteit. Ik verhuisde ook, naar de andere kant van Frankrijk. Mijn vrouw en ik hadden inmiddels als vrienden afscheid genomen. De Verenigde Staten zijn ver weg, het contact verwaterde, tot ik op een dag werd gebeld door de rector van haar universiteit. Of ik wist dat ze mij als contactpersoon had opgegeven. Ik verijsde. ‘Nee. Zegt u het maar.’ Toen hoorde ik dat de vrouw, die – zonder haar zelfs maar één keer te hebben gekust – in alle opzichten mijn grote liefde was, een einde aan haar leven had gemaakt. Na afloop van het gesprek heb ik nog lang met de hoorn in mijn handen gestaan. Ik ben naar Amerika gevlogen en samen met haar moeder heb ik haar begraven.

“Twee decennia later voel ik me nog steeds bevoorrecht haar te hebben gekend, maar in mij zit een leemte. Want de wereld zal nooit meer zo vol schakeringen zijn als toen bij zonsondergang op de Mont Sainte-Victoire.”