70 jaar vrouwenstemrecht in België, maar dat is niets om fier op te zijn: reconstructie van een pijnlijk lange bevalling

Dinsdag is het feest. Op 27 maart 1948 ­kregen alle volwassen Belgische vrouwen stemrecht. Het zou een feestje in mineur moeten zijn. Waarom pas 70 jaar geleden? Waarom was België, op Griekenland na, het laatste West-Europese land dat het stemrecht invoerde? Door politiek opportunisme. Twee oorlogen. Bitse karikaturen. Veel ­tjevenstreken. Bemoedering. En vrouwen die het stemrecht bijkomstig vonden.

Peter Mijlemans

“Waarom dan ook niet voor vrouwen?”, klinkt het op de tribune. Het is een kleinerende opmerking. In 1891 debatteert het Belgische parlement over het algemeen stemrecht dat het cijnskiesrecht moet vervangen. Premier Auguste Beernaert komt tussenbeide. En stelt dat als iedereen mag stemmen, er geen reden is om zelfs vrouwen uit te sluiten. Want voor de Belgische grondwet zijn alle Belgen al sinds 1830 op papier gelijk.

© La ligue des femmes jan. 1935

Twee jaar later zwicht de katholieke premier onder liberale en socialistische druk, maar vooral na bloedige stakingen in Wallonië. Het cijnskiesrecht – wie belastingen betaalt, mag stemmen – wordt vervangen door het algemeen meervoudig stemrecht. Uiteraard voor mannen. Het verhitte debat over stemrecht heeft wel wat losgeweekt. De Belgische Werkliedenpartij (BWP), de voorloper van de socialisten, is de eerste partij die de gelijkheid in het partijprogramma schrijft. Zonder onderscheid van cultuur, ras en sekse. We schrijven 1894. Vrouwen beginnen zich te verenigen voor gelijke rechten en kansen. Niet massaal, hooguit enkele honderden vrijzinnigen uit het gegoede burgerlijke milieu. Niet stemrecht, wel onderwijs is hun belangrijkste speerpunt. Vrouwen mogen pas sinds 1880 naar de universiteit, eerst aan de ULB en in Luik, twee jaar later in Gent. Vrouwen zijn intellectueel minderwaardig, is de algemene opvatting. Opleiding kan alleen maar hun natuurlijke rol verstoren van toegewijde huisvrouw en liefhebbende moeder.

“Waarom zouden we al het goede opgeven voor het kwaad dat zou kunnen ­opduiken?”

Het is een van de argumenten die worden aangehaald door de anti­suffragettebewegingen in Groot-Brittannië en de VS, die na de eeuwwisseling opduiken. De suffragettes, vrouwen die manifesteren voor stemrecht, worden op alle mogelijke manieren (hard) aangepakt. Met geweld op straat, met bijtende karikaturen over oude vrijsters, man­wijven en hoe stemrecht de wereld zal ontregelen.

In België gaat het er minder hard aan toe, maar de teneur is dezelfde. Vrouwenstemrecht betekent chaos. Er verschijnen spotprenten over dragonders die hun man de les spellen. Over vaders die ongehoord de luiers moeten verversen. Over kinderen die van de trap vallen, maar voor wie de moeder geen tijd heeft omdat ze manifesteert. Zedenverwildering, hel en verdoemenis zullen het gevolg zijn van vrouwenstemrecht. Alle argumenten zijn goed. Het kost veel, vrouwen willen het eigenlijk niet en het is onzinnig: “Tachtig procent van de vrouwen is gehuwd. Ofwel zullen ze de stem van hun man verdubbelen, ofwel zullen ze zijn stem tenietdoen.”

“Vrouwen zijn noch mentaal, noch intellectueel, noch sociaal klaar om te participeren in de politiek.”

Victoire Cappe, oprichtster van een christe­lijke vakbond van vrouwelijke arbeiders

Er voltrekt zich net voor de eeuwwisseling een revolutie in politiek België. En dat zal de zaak van het vrouwenstemrecht niet ten goede komen. Door aanpassingen aan de kieswet verbrokkelt de absolute macht van de katholieke partij. Het is ook het einde van de plechtige eed die de BWP heeft gezworen voor algemene gelijkheid tussen de seksen. De partij vormt een natuurlijke ­coalitie met de liberalen, met als ­belangrijkste strijdpunten het algemeen enkelvoudig stemrecht. Voor dat mannelijke belang moet het vrouwelijke sneuvelen. Uit politiek opportunisme. De liberalen zijn er als de dood voor dat vrouwen gaan stemmen. Onder druk van mijnheer pastoor zullen die allemaal katholiek stemmen. Ook de katholieken zijn daarvan overtuigd. Vrouwen met stemrecht, het is de enige dam tegen de rode vloedgolf. Er wordt geïnvesteerd in vrouwenbewegingen op alle echelons.

Het algemeen stemrecht voor mannen komt er in 1918. Er is ook plaats voor vrouwen: voor zij die gevangen zaten wegens verzetsdaden, niet-hertrouwde weduwen van oorlogsslachtoffers en moeders van gesneuvelde soldaten. De andere vrouwen zullen moeten wachten. Als goed­makertje mogen vrouwen zich kandidaat stellen voor parlement en provincie en mogen ze gaan stemmen voor de gemeenteraden. Ze mogen burgemeester en schepen worden. Als hun man hen daarvoor toestemming geeft. Dat levert in 1921 amper 196 vrouwelijke verkozenen op, zes schepenen en drie burgemeesters. Dat is slechts 1 procent van het totaal. Na die “revolutie” heeft het land een eerste (gecoöpteerde) senator, Marie Janson-Spaak. Is het sop de kool wel waard, vraagt men zich af. Liberalen blijven faliekant tegen, katholieken die de vrouw aanspreken in hun campagnes als moeder en huisvrouw, pleiten voor. Maar met tegenzin.

© KAV maandblad 1949

“Hoe meer een vrouw zich terugtrekt en de man voorrang laat, hoe gedweeër de man gaat buigen voor haar wil… Is het niet omdat vele vrouwen te baasachtig zijn dat de wereld ondersteboven ligt, dat de samenleving aan ’t wankelen gaat, dat de mannen strijdlustig worden? En wie zou het niet zijn, met die mannelijke vrouwen, die sigaretten roken en kort haar dragen en jongenshoeden.”

Tijdschrift van het Verbond van de Belgische Katholieke Vrouwen (1938)

Katholieke organisaties voor vrouwen zijn er te over tussen de twee oorlogen. Vrouwenstemrecht staat niet met stip op de agenda, ze ijveren voor een verbetering van de welstand van vrouwen. En die mag geregeld worden door mannen. Het gevolg is een stiefmoederlijke behandeling door het patriarchaat. Vrouwen mogen al apotheker, advocaat en arts worden, met toelating van hun man. Ze mogen zelfs vanaf 1920 naar de Leuvense universiteit, op de eerste rij in de aula, gescheiden van de jongens om zedenverwildering tegen te gaan. Ze mogen sinds 1900 sparen en een loon ontvangen. En in 1921 worden de loonbarema’s van vrouwen en mannen in het onderwijs gelijkgetrokken. Dat laatste is het bewijs dat stemrecht niet echt nodig is om de bakens te verzetten. Het nadeel is dat de man wikt en beschikt. In 1934 wordt de klok teruggedraaid. Staatsambtenaren, dat mogen alleen nog mannen zijn.

De katholieke zuil vertoont een spreidstand. Aan de ene kant is er het electoraal opportunisme, aan de andere kant de afkeer van de roldoorbrekende suffragettes en “vrouwen met mannenkoppen” zoals die wel vaker worden omschreven worden in de katholieke media. De traditionele verhoudingen worden benadrukt. Terwijl elders in de wereld vrouwenstemrecht wordt verwezenlijkt, raakt het hier in het verdomhoekje.

“Moeten we zeggen dat het stemrecht een natuurrecht is en dat de vrouwen de maatschappelijke plicht hebben dat recht te doen gelden zoals in andere landen? Ik geloof dat men niet met een enkel woord een antwoord kan geven op deze vragen.”

Maria Baers, oprichtster van de KAV en zelf gecoöpteerd senator (1934)

Het speerpunt van de antisuffragettebeweging in het buitenland zijn vrouwen. Die opkomen tegen vrouwenstemrecht, weliswaar geleid door mannen die in hun naam wel het land zullen besturen. Vrouwen helpen de goede zaak niet echt. Vakbondsvrouw Victoire Cappe vindt vrouwen niet geschikt om te stemmen. Maria Baers, een zwaar­gewicht, plaatst veel vraagtekens achter stemrecht en zal zich er nooit openlijk voor uitspreken. En gecoöpteerd senator Marie Janson-Spaak stemt in 1929 zelfs tégen een wetsvoorstel om het in te voeren. Pas aan de vooravond van de eerste verkiezingen in 1949 waarbij vrouwen mogen stemmen, zal Baers haar vreugde laten blijken voor het bereikte resultaat. Al lijkt het stemrecht er in België vooral te komen uit een opstoot van nationale gêne, nu haast iedereen in de westerse wereld de stap gezet heeft. België laat van de Europese landen enkel ­Griekenland achter zich.

Baers roept vrouwen op om hun meerderheid te gebruiken om het land de juiste richting uit te sturen, en staat en Kerk voorop te stellen. Want vrouwen hebben de toekomst in de hand. Ze heeft het geteld: er zijn enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog 222.088 stemgerechtigde vrouwen meer dan mannen in het land. Die stemmen daarom nog niet op vrouwen. Tot halfweg de jaren zeventig raakt het aantal vrouwelijke verkozenen niet hoger dan 3 procent. Vrouwen luisterden tot dan in het stemhokje niet naar de pastoor, de vrees die het stemrecht voor vrouwen decennialang verlamde. Maar naar hun man. En mannen vielen nog liever dood dan op een vrouw te stemmen. Het heeft een eind geduurd, het duurt nog steeds. In 1995 werd 12 procent vrouwen verkozen. In 2014 net geen 40 procent. In 2019, honderd jaar nadat een beperkte schare vrouwen voor het eerst een stem mocht uitbrengen, is er een nieuwe kans om de bordjes gelijk te hangen.

Aangeboden door onze partners

Hoofdpunten

Aangeboden door onze partners

Beste van Plus

Lees meer