Direct naar artikelinhoud
Opinie

Het is fout om alle kritiek op het pact weg te zetten als een uiting van racisme of nationalisme

Koen Lemmens.Beeld rv

Koen Lemmens is hoofddocent mensenrechten, KU Leuven.

In zijn opiniestuk Aanval op ‘Marrakech’ bewijst: anti-Verlichting is springlevend (DM, 8/12), ziet Ico Maly in de kritiek op het Global Compact het bewijs dat een rechts anti-Verlichtingsdiscours springlevend is. Die stelling verdient nochtans enkele belangrijke nuances. Ik schets er drie van.

Ten eerste is het zeker zo dat een prominent deel van de kritiek op Marrakech ingegeven is door op zijn zachtst gezegd weinig vriendelijke opvattingen over migratie en migranten, en uit een hoek komt van politici van bedenkelijk allooi. Dat neemt niet weg dat het fout is om alle kritiek op het Pact weg te zetten als een uiting van racisme of nationalisme. Het debat gaat ook over de rol van soft-law in ons recht, de mate waarin het hard law wordt of het beïnvloedt en, bij uitbreiding, de manier waarop wij sinds de Tweede Wereldoorlog een internationale ordening hebben uitgebouwd, die in grote mate gebaseerd is op technocratische instellingen. Het bekendste voorbeeld is de EU, die zelf doorheen de jaren meer aandacht kreeg voor democratische bekommernissen. Maar het is ontegensprekelijk zo dat we intussen een veelheid aan commissies, organisaties, comités en aanverwante internationale instanties hebben die soms bindende, soms ook niet-bindende, maar wel gezaghebbende beslissingen nemen. Technocratische legitimiteit kan dan op gespannen voet komen te staan met democratische aspiraties. 

Het is fout om alle kritiek op het pact weg te zetten als een uiting van racisme of nationalisme

Het getuigt zeker niet van een anti-Verlichtingsattitude om dat debat te voeren. Integendeel, je zou net veel Verlichtingsdenkers kunnen mobiliseren om deze trend te problematiseren. Ik stel in elk geval vast dat er ook ter linkerzijde kritische denkers zijn die deze specifieke organisatie van de internationale relaties in vraag stellen. Dat is nog altijd iets anders dan pleiten voor autarkische soevereiniteit.

Budgettaire implicatie

Ten tweede is het belangrijk te beseffen dat de Verlichtingsdenkers zich essentieel bezighielden met mensenrechten als afweerrechten tegen de overheid. Sociale, economische en culturele rechten verschijnen pas in het laatste kwart van de 19de eeuw en impliceren dat de overheid ook concreet stappen onderneemt opdat de burgers in menswaardige omstandigheden kunnen leven. Daaraan zit, of men dit nu wil of niet, een budgettaire implicatie. Een systeem van sociale grondrechten, zelfs als het heel genereus beoogt te zijn, kan niet voorbij aan het feit dat het slechts kan werken in de mate dat er voldoende middelen zijn. Ik weet niet of Verlichtingsdenkers voor dit soort vragen de meest aangewezen gidsen zijn. Het lijkt alvast wat anachronistisch hen in te zetten voor vraagstukken die diep verweven zijn met het wezen van de sociale welvaartsstaat.

Het lijkt anachronistisch Verlichtingsdenkers in te zetten voor vraagstukken die diep verweven zijn met het wezen van de sociale welvaartstaat

Ten slotte is het evenmin juist dat mensenrechten onmiskenbaar het product zijn van verlichte, progressieve geesten. Wat de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (1948) betreft, is het officiële discours inderdaad dat zij het resultaat zijn van een progressieve consensus. Maar de historicus Marco Duranti heeft overtuigend laten zien dat dit niet het geval is voor het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (1950), dat in belangrijke mate het product is van conservatieve krachten, waarvan vele niet meteen hoog opliepen met de Verlichting, en die expliciet beoogden om via een internationaal verdrag te verhinderen dat de linkse regeringen van onmiddellijk na de oorlog het samenlevingsmodel al te ingrijpend zouden kunnen veranderen. 

Het idee om burgers het recht te geven om naar een Mensenrechtenhof te stappen werd zo gelanceerd door erg conservatieve en zéér rechtse krachten. En ter linkerzijde, zeker in Frankrijk, gold bij uitstek het aan Rousseau schatplichtige idee dat de wet de uitdrukking was van de “volonté générale”. Wie die opvatting huldigt heeft doorgaans weinig sympathie voor rechters die grenzen stellen aan de algemene wil op grond van mensenrechten. In elk geval: links voelde aanvankelijk zeer weinig voor een Europees Mensenrechtenhof.

Links voelde aanvankelijk zeer weinig voor een Europees Mensenrechtenhof

Het is wellicht veel juister vast te stellen dat mensenrechten grenzen stellen aan de beleidsruimte van (nationale) overheden. Als die overheden in handen zijn van rechts, zullen die mensenrechten gezien worden als hinderlijke, linkse sta-in-de-wegs. En, omgekeerd, wanneer links aan de macht is, is de kans groot dat mensenrechten voorgesteld zullen worden als instrumenten waarmee rechts een links beleid tracht te voorkomen.

Ik geloof dat het legitiem is om te discussiëren over de vraag of intussen de speelruimte van het beleid – en dus van de democratie – al dan niet te verregaand is beperkt door allerlei internationale normen. Maar dat debat kunnen we best in alle nuchterheid voeren. Laten we onszelf vooral niet verblinden door eenzijdige lezingen van de Verlichting én van de mensenrechtengeschiedenis.