Direct naar artikelinhoud
Groeten van de grondstroom

Op visite bij de senioren in Koksijde: "Een onveiligheidsgevoel? Bah nee"

Koksijde telt 46 procent zestigplussers. Is er nog iets wat hun geluk kan vergroten? ‘Meer banken op de zeedijk!’Beeld BAS BOGAERTS

Zijn Vlaamse senioren verzuurde grootverbruikers van de sociale zekerheid of goedmoedige levensgenieters met een zwak voor elektrische fietsen? Op zoek naar de bejaarde polsslag van onze samenleving trokken we naar Koksijde, ’s lands meest vergrijsde gemeente. "Het is niet omdat we oud zijn, dat we ook zot zijn, hè mijnheer."

Een doordeweekse voormiddag, halverwege de zinderende zomer van 2018. Op de zeedijk van Koksijde rijden meer rolstoelen dan gocarts. Ondanks het relatief vroege uur worden strand en boulevard ingepalmd door senioren in alle soorten, maten en gewichten: lovebirds op leeftijd die elkaar ondersteunen bij het kuieren. Duttende grootouders die hun kleinkinderen even aan de Noordzee-golven hebben uitbesteed. Brave loebassen die behalve zichzelf ook hun poedel uitlaten. Opgetutte brasserie­vriendinnen die hun wederhelften thuis in hun pantoffels hebben geparkeerd, en mannen met bompa­petten die vanop een zitbankje het wereld­record zwijgend-voor-zich-uit-staren verpulveren.

Het leven wordt hier in slow motion geleefd. Benen bewegen zich voort met twee kilometer per uur. En ook de pointes van de grappen die verteld worden, hebben weinig haast. La vie est un long fleuve tranquille. En al helemaal wanneer de zon elke dag een loden hitte over je brozer wordende lichaam drapeert.

Agressiviteit

Als een gediplomeerd vorser des volks vraag ik de senioren die mijn pad kruisen wat hen in maatschappelijk opzicht zoal bezighoudt. Aanvankelijk antwoorden ze met zinnen als “Wij hebben niks te klagen, mijnheer” en “Dat is hier allemaal dik in orde, dank u vriendelijk.”

Maar enig doorvragen leert dat achter hun levensgenietende buitenkant angsten en bekommernissen schuilgaan.

Een net geen tachtigjarig koppel uit Avelgem dat niet met naam en toenaam in de krant wil, maakt zich grote zorgen over “de agressiviteit van de jeugd”. “Vorige maand heeft een groepje jongeren in Roeselare een Chiro-leider bijna doodgeslagen. Dat is toch te triest voor woorden? En het probleem situeert zich niet alleen in Roeselare. Een tijdje geleden waren we in Brussel. Het was al donker toen we onze auto uit de ondergrondse parkeer­garage gingen halen. Overal werden we dreigend aangekeken door groepjes samen­scholende jongeren. Op weg naar huis hebben we gezworen dat we na winkeltijd nooit nog in een stad komen.”

Een ander puntje van bezorgdheid bij mijnheer en mevrouw Anoniem: de financiële slagkracht van hun kleinkinderen. Of beter: het gebrek eraan. “Onze eigen kinderen kunnen nog genieten van het spaarpotje dat wij voor hen hebben aangelegd. Maar zelf sparen, dat doen ze niet. Ah nee, want ze willen genieten van het leven. Dat mag natuurlijk, maar een beetje meer soberheid zou hen toch sieren. Als ze maar geld blijven uitgeven, zullen onze kleinkinderen het met heel wat minder moeten doen dan zij. En dat is geen geruststellende gedachte.”

WO III

Ook Karl Lejeune, een prille tachtiger uit de Borinage die leunend op zijn wandelstok de horizon taxeert, ziet de toekomst van zijn nageslacht niet in rozige pastel­tinten. Zij het om een heel andere reden. “Ik ben bang voor een mondiaal conflict”, zegt hij. “Al die spanningen tussen de Verenigde Staten, China en Rusland: dat gaat vroeg of laat fout aflopen. Ik heb de oorlog nog meegemaakt, ik heb een extra zintuig voor disputen die dreigen te ontsporen. En geloof me: het zal niet lang meer duren voor de wereld weer eens ontploft. Het is mooi dat er ‘nooit meer oorlog’-uitstapjes naar voormalige concentratie­kampen worden georganiseerd. Maar ik vrees dat het niets uithaalt. Als de geschiedenis één ding bewijst, dan is het wel dat mensen nooit iets leren uit hun fouten.”

'Er worden weer volop vijandbeelden gecreëerd. Als het niet de vluchtelingen zijn die de oorzaak zijn van alle miserie, dan wel de Franstaligen'
Karl Lejeune, een tachtiger uit de Borinage

Karl betreurt het dat mensen tegenwoordig zo tegen elkaar worden opgezet. “Er worden weer volop vijandbeelden gecreëerd. Als het niet de vluchtelingen zijn die de oorzaak zijn van alle miserie, dan wel de Franstaligen. Ik ben zelf Franstalig en op sommige plaatsen aan de kust word ik al niet meer zo vriendelijk bejegend als vroeger. Een tijdje geleden ging ik met een vriend eten in een restaurant hier in Koksijde. Toen mijn vriend de rekening wou betalen en even naar zijn portefeuille moest zoeken, riep de ober naar een collega: ‘Lap, ze vinden hun geld weer niet.’ En dat terwijl ik heel mijn leven in de beste verstandhouding met Vlamingen heb samengewerkt. C’est triste.”

Toch hebben noch Karl noch mijn Avelgemse gespreks­partners hun wereldbeeld in een pot zwarte verf gedrenkt. “Wij genieten van onze oude dag”, benadrukken ze alle drie. “Senioren worden in ons land goed gesoigneerd. We krijgen hulp om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen. En nadien kunnen we terugvallen op gesubsidieerde bejaardentehuizen, service­flats en woon-zorg­centra. We worden niet in de steek gelaten en dat is fijn.”

Meer bussen

De bevolking van Koksijde bestaat –pensioen­migranten inbegrepen – voor een kloeke 46 procent uit zestigplussers. Dat maakt van de kustgemeente officieel de meest vergrijsde gemeente van het land. Voor veel burgemeesters zou dat demografische etiket een aanleiding zijn om het gemeentelijk rampenplan af te kondigen. Maar Marc Vanden Bus­sche, de Open-Vld-burgemeester van Koksijde, is er trots op. “Onze senioren zijn geen probleem, maar een opportuniteit”, zegt hij in een promo­filmpje op de gemeente­website. “Ze zorgen ervoor dat onze handel en wandel het hele jaar door blijft draaien.”

Op het terras van tearoom Atlanta spot ik drie vergrijsde vriendinnen die de woorden van Vanden Bussche van ondersteunend bewijs voorzien: Agnes (74), Simone (86) en Marcella (89) zijn al aan hun vierde pousse-café van de dag toe en maken nog lang geen plannen om terug naar huis te gaan. “Zolang we buiten kunnen komen, zijn we content”, zeggen ze. “Wij mankeren elke dag wel íéts – is het niet aan de schouders, dan wel aan de nek – maar geef ons zon en koffie en we voelen ons goed. Hoe ouder we worden, hoe makkelijker we het vinden om van dag tot dag te leven. Wat voor zin heeft het om aan later te denken als je de negentig nadert? Zoveel toekomst hebben wij niet meer.”

Is er iets wat hun geluk nog zou kunnen vergroten? “Een hoger pensioen”, zegt Marcella. “Meer banken op de zeedijk”, zegt Simone. “De herinvoering van de bus naar Veurne”, zegt Agnes. “Zolang die bus niet opnieuw rijdt, krijgt geen politicus in Koksijde nog mijn stem. Er liggen vriendinnen van ons in de kliniek van Veurne. Zonder bus kunnen we hen niet bezoeken. Dat is een kleine ramp.”

‘De bus naar Veurne zou opnieuw moeten rijden. We kunnen onze vriendinnen in het ziekenhuis niet meer bezoeken’
Agnes (74)

Wanneer ik de dames vraag of ze de actualiteit nog volgen, beginnen Agnes en Simone plichtsgetrouw te praten over de noodzaak van “vrede voor iedereen” en “het bestrijden van terreur”. Maar Marcella roept hen tot de orde. “Waar ge niks aan kunt doen, daar moet ge niet over nadenken, punt. Ik kijk al jaren niet meer naar het nieuws. Mocht ik weten wat er in de wereld allemaal fout loopt, ik zou niet meer buiten durven komen.”

“Ik voel mij hier nochtans perfect veilig”, zegt Agnes. “Onveiligheidsgevoel? Bah nee. Wie wil er óns nu nog verkrachten?”

“Spreek voor uzelf, Agnes”, zegt Marcella. “Maar bon, het is waar: bij ons valt niet veel meer te rapen. Al zet ik toch elke avond mijn strijkplank tegen de deur voor ik ga slapen. Het zal eventuele inbrekers niet tegenhouden, maar ze zullen toch eens goed schrikken.” (lacht)

Hekkenmentaliteit

Ik verlaat de zeedijk en wandel een kilometertje land­inwaarts, naar woon-zorgcentrum Dunecluze in de Ter Duinenlaan. Hier wonen senioren voor wie zelfstandig flaneren langs de kustlijn niet langer een optie is. Sommigen onder hen hebben voor een aantal cruciale ledematen geen wissel­stukken meer gevonden, anderen hebben tegen hun zin een deel van hun mentale vermogens opnieuw moeten inleveren. Zouden senioren wier wereld een kamer van twintig vierkante meter is geworden, fundamenteel anders tegen het leven aankijken?

De 94-jarige Cecilia uit Gent woont al zeven jaar in Dunecluze en voelt zich toch wat uit de kudde van de mensheid verdreven. “Dit is mijn wereld”, zegt ze, wijzend op de compacte kamer waarin we ons bevinden. “Zonder hulp van het personeel kan ik nergens meer naartoe. En dat terwijl ik vroeger zo veel gereisd heb. Ik zie nog wel een stukje buitenwereld via de kranten die ik lees, maar onder ons gezegd en gezwegen: de kranten die wij hier krijgen, zijn niet van de beste.” (knipoogt)

‘We zouden ons wat meer om onze mede­mensen moeten bekommeren. We zijn zo schuw geworden’
Cecilia (94)

Hoewel Cecilia er kosmopolitisch op los geleefd heeft, is ze altijd Vlaams­gezind gebleven. “Vlaanderen is en blijft mijn thuis. Mensen zeggen soms: ‘Vlamingen zijn kleine mensen met kleine opvattingen’. Maar dat klopt niet. Er zijn ook heel ruimdenkende Vlamingen. Zeker op cultureel gebied is Vlaanderen een van de rijkste regio’s die er zijn. Maar om dat op te merken, heb je ogen nodig die kijken en oren die luisteren.”

Ze laat de toekomst met plezier aan de aanstormende generaties. Maar toch heeft ze nog één wens. “Ik zou het fijn vinden als de Vlamingen zich opnieuw wat meer om hun medemensen zouden bekommeren. We zijn zo schuw geworden, sluiten ons zo gemakkelijk op in onze eigen cocon. Toen ik zeven jaar geleden mijn villa verkocht, hebben de nieuwe eigenaars er meteen van die zware, elektrische hekken omheen geplaatst. Doodzonde vond ik dat. Je moet een open woning hebben, geen huis dat zich voor de rest van de wereld verbergt.”

Cecilia is een dun laagje vel over been geworden, haar levenskracht spreekt vooral uit haar ogen. Ik vraag of ze er al aan gedacht heeft om een eventuele aftakeling met behulp van euthanasie­papieren te snel af te zijn. “Nee. Ik zie er misschien wel kwetsbaar uit, maar ik leef nog enorm graag. Wie weet word ik wel honderd? En ook al komen ze mij vroeger halen: de dood jaagt mij geen angst aan. De dood, dat betekent voor mij: stilte en harmonie. Niets om tegen op te zien.”

Frank Sinatra 

In de kine­ruimte naast het kapsalon ontmoet ik de 82-jarige Marcel: een geboren Koksijdenaar die door een erfelijke spierziekte aan een rolstoel gekluisterd is. Marcel heeft wel al euthanasie­voor­zieningen getroffen: zodra hij sonde­voeding moet krijgen, hoeft het voor hem niet meer. “Ik wil niet wegteren. De lijdensweg die mijn broer aan het einde van zijn leven heeft moeten doorstaan, wil ik mezelf besparen. Maar denk nu niet dat ik voor een uitbreiding van de euthanasie­wet ben. Euthanasie in het geval van levens­moeheid, bijvoorbeeld, vind ik verkeerd. Levens­moeheid is geen terminale ziekte. Je moet altijd blijven proberen om van je leven het beste te maken.”

Tot zijn 68ste werkte Marcel als orkest­zanger. Hij zong nummers van crooners als Frank Sinatra en Tony Bennett. Met behulp van een disc­man die hij op zijn digitale piano aansluit, laat hij me een liedje horen dat hij in 1968 heeft opgenomen: ‘Last Day’, geschreven door Rocco Granata. Terwijl hij naar zijn eigen stem luistert, verglijdt Marcel in herinneringen. Een melancholische krop in de keel belet hem even om te praten. Maar hij herpakt zich snel.

Marcel (82), ex-orkest­zanger: ‘Er moet meer geld gaan naar faciliteiten voor rolstoel­gebruikers in plaats van naar nieuwe F-16’s. Als je kunt kiezen tussen mensen vernietigen of mensen helpen...’Beeld BAS BOGAERTS

“Toen mijn vrouw twee jaar geleden stierf, ben ik een tijdje depressief geweest. Maar vandaag ben ik gelukkig. Ik heb altijd eenvoudig geleefd, nooit onrealistische verwachtingen gehad. Dat helpt om in een woon-zorg­centrum je draai te vinden.

“We hebben het toch zo goed hier in Vlaanderen. Sinds de jaren 40 is onze levens­kwaliteit er alleen maar op vooruit­gegaan. Ik denk dat veel mensen in de wereld hun leven voor dat van ons zouden willen ruilen.

“Al vind ik wel dat er dringend meer respect moet komen voor gehandicapten. Vorige maand wilde ik naar een match van de Rode Duivels gaan kijken op het grote scherm aan het gemeentehuis. Denk je dat er iemand plaats wilde maken voor mij en mijn rolstoel? Niks van. Ik ben terug naar hier moeten komen om de match te kunnen zien.

“Dat onze politici maar eens geld spenderen aan faciliteiten voor rolstoel­gebruikers in plaats van aan nieuwe F-16’s. Als je kunt kiezen tussen mensen vernietigen of mensen helpen, is de keuze toch snel gemaakt?”

Trouwen

Het is namiddag, de leerlingen van het zesde leerjaar van vrije basis­school De Ark zijn in Dunecluze aangekomen. Ze komen deze namiddag met de senioren volks­spelletjes spelen: trou-madame, sjoelbakken en schijf­schieten. De Fortnite (videogame, red.)-afkick­verschijnselen zullen hevig zijn.

Een 11-jarig meisje helpt de 89-jarige Maria om een mooie trou-madame­score te halen: met een tikje van haar voet zorgt ze ervoor dat de houten schijf van Maria door een van de smalle poortjes geloodst wordt. “Tegen niemand vertellen, hè”, zegt het meisje. “Ik zwijg da’k zweet”, antwoordt Maria.

Tijdens de pauze hurk ik neer naast de rolstoel van Maria. Ik vraag waar ze in deze fase van haar leven nog van droomt. “Trouwen”, zegt ze. “Ik ben nog nooit getrouwd geweest. En ik zou toch weleens willen weten hoe dat voelt. Een kandidaat-echtgenoot heb ik nog niet gevonden, nee. Veel mannen denken dat ik – omdat ik een rolstoel zit – zo zot ben als een achterdeur. Als ze mij horen praten, zijn ze verbaasd: ‘Hoe komt het dat gij zo veel weet?’ Ik antwoord dan altijd: ‘Ik heb gelééfd voor ik gestorven ben, zenne’.” (lacht)

Scholieren komen met de senioren een spelletje trou-madame spelen. Maria (met blauwe trui): ‘Wat mij nog blij zou maken? Trouwen.’Beeld BAS BOGAERTS

Niet blèten

De senioren in het woon-zorg­centrum delen – nog meer dan hun leeftijds­genoten op de zeedijk – erg graag levens­lessen uit. Ook Maria is er kwistig mee. “Aanvaard wat u toekomt”, bezweert ze me terwijl we samen koffie drinken. “Kijk naar mij. Ben ik blij met de kwaliteit van mijn oude dag? Niet echt. Ga ik daarom beginnen blèten? Jamais de ma vie. Het leven is een strijd, van het prille begin tot het bittere einde. Hoe sneller je dat doorhebt, hoe beter.

“Je mag niet te voorzichtig leven. Ik ben opgegroeid in een straatarm gezin, ik had weinig mogelijkheden om mezelf te ontwikkelen. Maar ik ben geen uitdaging of ervaring uit de weg gegaan. Tot niemand mij nog iets kon wijsmaken. Mijn wilskracht heeft mij ver gebracht.”

Maria heeft beginnende dementie. Maar ook daar kan met een dosis onverzettelijkheid wel een mouw aan gepast worden, denkt ze. “Sommige mensen hier zijn nauwelijks nog in leven”, zegt ze, doelend op haar dementerende medebewoners. “Ze ademen nog wel, maar geestelijk zijn ze al een tijdje dood. Ik verzet mij daartegen. En dat lukt. Als ge sterk zijt van karakter, kunt ge alles.”

Ik neem afscheid van de Dunecluzers en loop door de glazen schuifdeuren van het gebouw de zakkende zon tegemoet. In mijn hoofd vergelijk ik de gesprekken die ik in de loop van de dag gevoerd heb met de verwachtingen waarmee ik negen uur geleden aan mijn onderzoek begon. Hoewel ik besef dat mijn antropologische keuring van de Koksijdse senioren qua representativiteit een lachertje is, besluit ik dat de medemens-op-leeftijd minder verzuurd is dan ik had gedacht.

Misschien is het wel waar wat Maria me tijdens een spelletje sjoelbakken zei: “Ze noemen ons altijd senioren, maar eigenlijk zijn wij gewoon grote kinderen.”