Avondmaal ‘in aansluiting op eredienst’
Tweewekelijkse rubriek over religie en theologie.
Soms loop je – in een antiquariaat bijvoorbeeld – zomaar een vergeten theologische stroming tegen het lijf. Daarvan zijn er namelijk nogal wat. Wat je van zo’n ontdekking vaak leert, is hoe weinig origineel onze geloofsvragen en -antwoorden vandaag zijn.
Neem de Berneuchener beweging uit de jaren twintig van de twintigste eeuw. Vrijwel vergeten, en misschien wel deels door het eigen succes. In recente boeken kom je de Berneuchener beweging alleen nog tegen in een voetnoot bij de bekend geworden uitspraak van de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer uit 1935 dat ‘alleen wie het opneemt voor de Joden gregoriaans mag zingen’. Die kritische opmerking was namelijk (niet geheel ten onrechte) gericht tegen deze beweging. Maar verder?
Wat de Berneucheners wilden (en dat zal velen vandaag aanspreken) was eerst en vooral een missionaire, levende kerk. En over hoe dat moest, hadden ze allerlei ideeën. In 1923 was een groep jonge Duitse stadsdominees bij elkaar gekomen op een landgoed bij Berneuchen (tegenwoordig Barnówko in Polen). Ze wilden met elkaar praten over hoe het verder moest met de kerk in een snel seculariserende omgeving. Enerzijds hadden ze het helemaal gehad met de horizontale, sociale verhalen van de vrijzinnigheid en anderzijds met de dorre, dogmatische preken van de orthodoxie. Opgaan in allerlei theologische haarkloverijen wilden de mannen ook niet.
Hun vraag was heel praktisch: kan het evangelie ook in deze moderne tijd het hele leven doordringen en heiligen? Als antwoord ontwikkelden ze een interessante manier van denken over symbolen die tot op vandaag nauwelijks nog goed in kaart gebracht is. De kerk, stelden de Berneucheners, moet niet langer praten óver de dood en de opstanding van Jezus, maar die ‘gestalte’ geven – in de kerkdienst en in andere activiteiten van de kerk – en daardoor mensen helpen om hetzelfde in hun eigen leven te doen: in hoeverre wordt ons leven, ons werk, ons huwelijk, onze staat een symbool van Gods redding in Jezus Christus?
Hun gesprekken leidden in 1926 tot een ambitieus programma om het persoonlijk én maatschappelijk leven te laten doortrekken door het christelijk geloof: het Berneuchener Buch. Dat werd ondertekend door zeventig theologen, maar ook door artsen, architecten en adellijke figuren.
Wie de lijst doorneemt, krijgt het gevoel van een stilte voor de storm. Voortrekker was dominee Wilhelm Stählin uit Neurenberg, maar ook de latere ‘schoongrootmoeder’ en schoonvader van Dietrich Bonhoeffer, Ruth von Kleist-Retzow en haar zoon, de politicus Hans von Wedemeyer, staan op de lijst. Von Kleist zou een centrale figuur worden in de Bekennende Kirche en het verzet tegen Hitler. Zo staan er meer latere tegenstanders van Hitler op de lijst, van wie sommigen de terreur van het Derde Rijk niet zouden overleven.
Anderzijds – en dat maakt het zo wonderlijk – ondertekenden ook enkele mensen het programma die een paar jaar later zeer overtuigde nazi’s zouden worden. Hoe is het mogelijk, denk je, dat gelovige mensen elkaar vinden in een plan voor de vernieuwing van de kerk en de heiliging van het leven, en dan toch amper tien jaar later zulke verschillende politieke wegen gaan?
Na Hitlers machtsovername in 1933 sloot de beweging onder de druk van het nationaalsocialisme zich snel steeds binnen de kerk op, en gingen de aanhangers – op een enkeling na – zich vrijwel nog uitsluitend met liturgie en kerkliederen bezighouden, als middel om moderne mensen in contact met God te brengen. Vandaar Bonhoeffers kritiek: je maakt je druk om een goede eredienst en de missionaire taak van de kerk, maar het lot van de Joden – daar hebben jullie het niet over!
Op zichzelf leverden die inspanningen mooie dingen op. Na 1945 breekt in Duitsland en ook in Nederland het besef door dat liturgie iets méér is dan alleen wat zingen en bidden rond de preek. Ook ontdekken protestanten het kerkelijk jaar. Zonder de Berneucheners waren die herontdekkingen nauwelijks denkbaar. Zo bestreden ze – effectief – de in Duitse protestantse kerken bekende uitdrukking dat er ‘in aansluiting op de eredienst’ avondmaal gevierd zou worden. De beweging bestaat tot op vandaag, maar de kans om een wezenlijke christelijke invloed op de maatschappij uit te oefenen, heeft ze helaas nooit gekregen.
creationisme
Een heel ander onderwerp: creationisme. Deze week verscheen het antwoord van bioloog, theoloog en veelschrijver Willem Ouweneel op het veelbesproken boek van Gijsbert van den Brink, En de aarde bracht voort. De titel van Ouweneels bijna vierhonderd pagina’s tellende boek is Adam, waar ben je? en lijkt vooral bedoeld om de stelling van Van den Brink te ontkrachten dat er in principe geen conflict bestaat tussen christelijk geloof en de evolutietheorie. ‘Met de kennis die wij nu hebben van biologische mechanismen en van het fossielenarchief, is het mij onmogelijk in een algemene evolutie (van amoebe tot mens) te geloven’, schrijft Ouweneel. Dat zegt hij ‘uit puur biologische, niet theologische motieven’.
Theologische bezwaren tegen de christelijke omarming van de evolutietheorie heeft hij namelijk ook, en daarover gaat zijn nieuwe boek. Het is namelijk onmogelijk om aan ‘de Bijbelse boodschap van Genesis 1-3’ én aan wat de Bijbel verder zegt over het ontstaan van het heelal vast te houden en tegelijk evolutionist te zijn, aldus Ouweneel. Een belangrijk deel van Ouweneels betoog bestaat eruit vast te stellen dat bijbelschrijvers en kerkvaders zelf wel degelijk geloofden dat God in korte tijd de wereld en één mensenpaar heeft geschapen, en dat deze overtuiging de hele Bijbel en het grootste deel van de kerkgeschiedenis doorademt. Allicht was dat het geval, denk je. De discussie zal gaan over Ouweneels conclusie dat als je allerlei elementen uit het scheppingsverhaal symbolisch leest (en dan niet zoals de Berneucheners dat bedoelden) hun betekenis grotendeels verdampt. Het is nu wachten op een reactie op het boek van de AGH-aanhangers, zoals Ouweneel ze noemt: de theologen die uitgaan van ‘Adam als Geëvolueerde Hominide’.
Willem J. Ouweneel. Uitg. Buijten & Schipperheijn, Amsterdam 2018. 384 blz. € 29,90