Direct naar artikelinhoud
Zij waren onschuldig

Hoe Frans vrijkwam na 10 jaar onterecht brommen voor de moord op tante Jeanette

Wijlen Jos Cels maakte er zijn levenswerk van om onterecht veroordeelden te bevrijdenBeeld Stefaan Temmerman

Een toevallige vondst op een rommelmarkt bracht ons op het spoor van Jos Cels (1923-2003), journalist en verbeten strijder tegen gerechtelijke dwalingen. Vandaag in deel 1: de moord op tante Jeannette.

Tien jaar lang kon Frans De Laere roepen en tieren zoveel hij wilde. Dat hij niet de moordenaar was van tante Jeannette. Op een dag in 1958 verscheen een boek over de moord, van gerechtsverslaggever Jos Cels. En toen ging het plots snel.

"Hij kon niet typen”, zegt Mia Stassen, zijn weduwe. “Hij schreef met de hand, de hele dag door. Typen, dat was mijn taak.”

“Wij waren met twee, mijn oudere zus en ik”, zegt dochter Kathleen Cels. “In ons huis waren er drie slaapkamers. Wij hebben er altijd een moeten delen. Eén kamer moest zijn werkkamer blijven. Met overal stapels papier, gerechtelijke dossiers.”

Elk land, elk rechtssysteem, moet op een dag voor de spiegel gaan staan

Jos Cels is in 2003 in dit huis in Brasschaat op 79-jarige leeftijd overleden. Een deel van zijn oeuvre ligt voor ons uitgespreid op de tuintafel. “Hij heeft véél boeken geschreven”, zegt Mia. “Over bieren, over het Sportpaleis, over het Lam Gods ook. Hij was vastbesloten om dat paneel te vinden. Hij heeft vloeren laten uitbreken, een negentigjarige man op zijn sterfbed nog aan het praten proberen te krijgen. Als ik nu hoor dat er weer een nieuw boek is en een nieuwe theorie, dan denk ik: ik hoop dat ze het nooit gaan vinden. De enige die het had mogen vinden, was Jos. Maar veel meer nog dan het Lam Gods was het dit wat hem het nauwst aan het hart lag. Die gerechtelijke dwalingen, dat was zijn levenswerk.”

(lees verder onder de foto)

Thuis bij Mia Stassen, echtgenote van Jos Cels, tussen haar dochters Carine en Kathleen Cels.Beeld Stefaan Temmerman

Er liggen zes beduimelde boekjes op de tuintafel. Het oudste is in 1958 uitgegeven bij de Antwerpse uitgeverij P. Vink, dat op de flap enkele andere titels aanprijst: Het vuur van de Etna of De katastrofe. Stationsromannetjes. In zijn tweede boek zal Jos Cels voor de zekerheid een ondertitel toevoegen: ‘Geen roman, maar een ongemeen aangrijpend document!’ De zaken waarover hij schrijft, zijn erger dan fictie. “Dit was het eerste boek”, zegt Mia, het papier koesterend. “Over de zaak-De Laere. Jos kon niet tegen onrecht. Zoiets liet hem nooit los.”

Netflix

Sinds Barry Scheck en Peter Neufeld in 1992 startten met hun Innocence Project (IP) bevrijdden ze in de Verenigde Staten 350 onschuldig veroordeelde gedetineerden. IP behandelt uitsluitend zaken waarin nog van voor de DNA-profiling daterend bloed, speeksel of sperma tussen de oude bewijsstukken zit. De organisatie speelt hierdoor altijd op zeker en is uitgegroeid tot een lucratieve stichting die zich draaiende houdt met percentages op de schadevergoedingen die de klanten aan het eind van de rit doorgaans wachten.

Steven Avery, het onschuldig veroordeelde hoofdpersonage in de Netflix-docuserie Making a Murderer, kwam in 2003 vrij dankzij IP. De laatste jaren ontstonden ook andere organisaties. Volgens het National Registry of Exonerations in Michigan zijn er sinds 1989 in de VS al meer dan 2.000 onschuldig veroordeelden bevrijd. Met films en documentaires als In the Name of the Father, After Innocence, The Wronged Man, Omar m’a tuer of The Staircase en Amanda Knox (over de Amerikaanse studente die vier jaar in een Italiaanse cel zat voor de moord op haar kamergenote) op Netflix is de justitiële dwaling een genre geworden.

Crimireeks Jos Cels - De zaak De LaereBeeld RV/scans

Elk land, elk rechtssysteem, moet op een dag voor de spiegel gaan staan. Nederland werd in de jaren 90 en 2000 opgeschrikt door de Puttense moordzaak en de parkmoord in Schiedam, twee zaken waarin de politie de verkeerde had doen veroordelen en in één moeite door de echte moordenaar vrij spel had gegeven om nog meer slachtoffers te maken. Er kwam een herzieningscommissie, die intussen een klein dozijn dwalingen rechtzette.

Ook in België zijn er enkele zaken, zoals die van triatleet Filip Meert die 4 jaar onschuldig vastzat, en van de broers Marco en Francis Gottschalk (18 en 15 jaar). Anders dan hun lotgenoten elders in de wereld kregen ze nooit een proces in herziening. De Belgische strafwet voorziet sinds 1894 een herzieningsprocedure bij het Hof van Cassatie, maar in de praktijk blijft die dode letter. De betrokkenen krijgen van hun advocaten te horen dat het verstandiger is om ootmoedig schuld te bekennen voor het niet-begane misdrijf, ‘schuldinzicht’ te veinzen en zo te hopen op clementie en een vervroegde vrijlating.

Minister van Justitie Koen Geens (CD&V) versoepelde onlangs de herzieningsprocedure, maar het finale doorhakken van de knoop blijft de bevoegdheid van Cassatie, de magistratuur zelf dus, terwijl alle buitenlandse voorbeelden aantonen dat het zo nooit kan werken. Binnen de magistratuur, en zeker binnen de Belgische, leeft de overtuiging dat dwalingen nooit tot extreem uitzonderlijk voorkomen. Soms lijkt het alsof het wachten is op de eerste generatie magistraten die is opgegroeid met Netflix. Want het lijkt heel erg een thema van nu te zijn: de wetenschap die het beoordelingsvermogen van een rechter of een jury inhaalt.

De dader(s) hebben eerst getracht haar te wurgen. Dan hebben ze haar met de scherpe kant van een bijl zeven slagen in het volle aangezicht toegebracht om ten slotte met de achterkant haar de schedel in te slaan
Fragment uit 'De zaak De Laere - zijn schuld werd niet bewezen'

Maar het is helemaal geen thema van nu. Het uit 1958 daterende boekje op de tuintafel in Brasschaat is getiteld: De zaak-De Laere, zijn schuld werd nooit bewezen. We zien een man met een verdonkerde blindenbril die aan z’n linkerpols gehandboeid de rechtszaal wordt binnengeleid. Hij houdt een bundeltje documenten onder z’n arm. Mia: “Jos zei altijd dat dit het allerergste moest zijn wat een mens kon overkomen. Hij heeft het aan zichzelf beloofd: ‘Ik haal die man uit de gevangenis.’ En dat heeft hij ook gedaan. Hij zag dit als een hobby. Overdag werkte hij voor de krant, ’s avonds werkte hij aan zijn boeken.”

Op pagina 11 titelt Jos Cels: ‘Een weerzinwekkende misdaad’. Hij beschrijft: ‘De dader(s) hebben eerst getracht haar te wurgen. Dan hebben ze haar met de scherpe kant van een bijl zeven slagen in het volle aangezicht toegebracht om ten slotte met de achterkant haar de schedel in te slaan. Jeannette Standaert zou deze onbeschrijfelijke marteling nog drie uur overleven. Een verklaring heeft ze niet meer kunnen afleggen. Haar onderkaaksbeen was zo aan stukken geslagen dat het haar volkomen onmogelijk was zich verstaanbaar te maken.’

Wordt er een juwelier overvallen, dan situeert het motief zich doorgaans bij de koopwaar. Niet zo bij tante Jeannette. Er is geen enkel horloge of sieraad verdwenen. Het enige wat ontbreekt, is de sleutel van de winkel die normaal aan de binnenkant van de winkeldeur zit. Volgens Jos Cels is het duidelijk dat de dader de deur achter zich heeft gesloten en bij het weggaan de sleutel heeft meegenomen. De latere akte van beschuldiging vermeldt: ‘Op het brandend gasvuur stond een bijna uitgekookt potje water, dat door Jeannette Standaert steeds gebruikt werd om bonenkoffie te zetten voor bezoekers, die steeds familieleden waren, daar zij geen ander volk ontving en teruggetrokken leefde.’

Op de plaats delict, vlak bij de Grote Markt van Sint-Niklaas, zit nu een Press Shop. In april 1944, oorlogstijd, nog slechts een zomer verwijderd van de bevrijding, had Jeannette Standaert (77) hier haar kleine juwelierswinkeltje in de Statiestraat 7.Beeld Stefaan Temmerman

Koffie was tegen het einde van de oorlog in Vlaanderen zo goed als onvindbaar. Alleen mensen als tante Jeannette hadden nog een paar bonen in huis. Het lijkt er dus op dat zij de moordenaar moet hebben gekend. Je zou kunnen veronderstellen dat er een gesprek moet zijn geweest, dat is ontaard in een ruzie. Tante Jeannette lag overhoop met de meeste van haar familieleden. Ze liet ze niet binnen, laat staan dat ze koffie zou zetten. De moord op tante Jeannette is in het naoorlogse België niet de grootste der prioriteiten. De gevangenissen zitten vol collaborateurs die moeten worden berecht. Het duurt tot 8 maart 1948, bijna vier jaar na de moord, voor het onderzoek wordt gereactiveerd met de aanhouding van Frans De Laere.

Het bijltje

Hij is een aangetrouwde neef van tante Jeannette. Hij behoort tot het deel van de familie met wie ze al jaren niet meer sprak. Er zijn belastende verklaringen tegen hem afgelegd door haar aangetrouwde neef Arthur Timmermans en diens meid, de uit Zeeland gekomen Elisabeth Van Driessche. Zij behoren tot het deel van de familie dat wel nog op de koffie mocht, ook al waren Jeannette en Arthur tegen die tijd al gebrouilleerd – waarover later meer. In Temse, waar Frans woont, werd gefluisterd dat hij tijdens de oorlog zaakjes had gedaan met den Duits. En dat hij zijn tante had vermoord.

Jos Cels heeft de levenslopen van tientallen mensen te boek gesteld, over de journalist zelf is weinig terug te vinden. Een zeldzame flaptekst meldt: ‘Van hem wordt gezegd dat hij als journalist geboren is, met een uitzonderlijke belangstelling voor al wat onrechtvaardig is.’ Mia : “Jos was negen toen hij zijn eerste stuk in de krant afgedrukt kreeg. Hij is kort na de oorlog begonnen bij de krant De Nieuwe Gids. Zo heb ik ’m leren kennen. Ik ben op m’n achttiende begonnen als typiste op de Antwerpse redactie, op de hoek van de Leysstraat en de Jezusstraat.” Dochter Kathleen, plagerig: “Jullie scheelden zeventien jaar.” Mia: “Het was een schone tijd. Jos volgde al die processen, hij kende alle advocaten. Hij ging zijn notities uitschrijven in de Ciro’s, tegenover het oude Antwerpse justitiepaleis. Hij dronk van die hoge filterkoffies. En hij rookte veel. Te veel.”

Er wordt eind jaren vijftig, tijd van grote ideologieën, neergekeken op misdaadverslaggeving. Mensen als Jos Cels worden aangeduid als ‘paleisratten’, die dagelijks hun handen vuil maken aan andermans leed. De krant De Standaard, fout tijdens de oorlog, doopt zich om tot De Nieuwe Standaard en in 1947 tot De Nieuwe Gids. Drie jaar later komt de krant in handen van Het Volk, waarvan het een zogenoemd kopblad zal worden en waar Jos Cels deel gaat uitmaken van wat vandaag de cel-justitie zou worden genoemd.

Was deze Frans De Laere als vermeende Duitsgezinde de perfecte zondebok voor een oude onopgehelderde zaak?

Kan het dat zijn geweest, dat deze Frans De Laere als vermeende Duitsgezinde de perfecte zondebok was voor een oude onopgehelderde zaak? Mia: “Jos was daar niet zo mee bezig, de oorlog.” De oorlog heeft hem zijn studentenjaren ontnomen. Hij behoort tot de generatie die het eindeloze gekibbel over wit en zwart achter zich wil laten, liever vooruit wil kijken dan achterom.

Bij zijn arrestatie op 8 maart 1948 wordt Frans gevraagd waar hij was en wat hij deed op 17 april 1944 om 16.20 uur. Antwoord: ‘Ik ben die dag uit Temse naar Antwerpen vertrokken met de tram van 6.30 uur, en ben er gebleven tot ’s avonds 19.30 uur. Het is wanneer ik ’s avonds thuisgekomen ben dat ik de dood van de tante van mijn vrouw vernomen heb, door een telegram dat verstuurd werd door Vercauteren Albert, uit Sint-Niklaas.’

In de latere akte van beschuldiging wordt opgemerkt dat de verdachte vier jaar na de feiten ‘zonder aarzelen’ met een pasklaar alibi komt, wat erop wijst dat hij zijn verhaal al klaar had. Frans De Laere brengt daar tegenin dat hij zich die dag gewoon erg goed herinnert. Dat je niet elke dag een telegram krijgt over de moord op je tante.

Op 19 oktober 1949 begeven zich twee BOB’ers met een huiszoekingsbevel naar Temse, ten huize Frans De Laere. Ze treffen er Jeanne, de 28-jarige dochter van de dan al 7 maanden in de gevangenis opgesloten Frans. Jeanne leidt de speurders naar een stalletje waar haar vader zijn gereedschap bewaarde. Er wordt beslag gelegd op een hamer en twee houtbeitels, schrijft Jos Cels: “Men vroeg dan aan mejuffrouw De Laere of er nog soortgelijke voorwerpen in huis aanwezig waren, waarop ze antwoordde: ‘Ja, in de kelder een bijltje waarmede ik alle dagen wat hout kap om de stoof aan te maken. Ik zal het gaan halen.’ En meteen rende ze de trappen af.”

Het bijltje wordt op last van de onderzoeksrechter onderzocht door twee forensisch experts, de professoren Albert Bessemans en Frederik Thomas. Jos Cels kan tijdens zijn research de hand leggen op een brief van professor Thomas aan de onderzoeksrechter, die schrijft: ‘Een expertise zoals deze is in België bijna niet uit te voeren. Het komt er op aan met het verdachte wapen proeven te doen op lijken. Ik heb mij in verbinding moeten stellen met de autopsiedienst van het gemeenteziekenhuis. Slechts als bij grote uitzondering een lijk ter beschikking kwam, kon een proef doorgaan.’

De correspondentie laat in het midden of de professor ergens toestemming heeft bekomen om de schedel van een net afgestorven dierbare te lijf te gaan met een bijl. Ook uit het finale expertiseverslag valt weinig op te maken. Er staat: ‘1. Op de ons toevertrouwde bijl kon nergens aanwezigheid van bloed worden vastgesteld, 2. Het was ons niet mogelijk het volkomen zeker bewijs te leveren dat de schedelbreuk van het slachtoffer door gezegde bijl werd veroorzaakt, 3. Dat dit laatste nochtans als zeer waarschijnlijk mag worden aanschouwd.’

We hebben helemaal niks ontdekt, maar toch achten we de schuld van de verdachte waarschijnlijk. Zoiets. Jos Cels schrijft: ‘Van zo’n bijltjes zijn er in ons land duizenden in gebruik.’

Verboden liefde

Het proces tegen Frans De Laere, voor het assisenhof in Gent, eindigt op 8 november 1955 in de grootst mogelijke verwarring. De jury is er niet uitgeraakt. Zeven gezworenen achten De Laere schuldig, vijf zeggen onschuldig. Dat is wat je met een volksjury wel vaker krijgt als ze kop noch staart krijgt aan de zaak. Bij zeven-vijf zijn het de beroepsrechters die moeten beslissen. En zo valt het verdict: levenslange dwangarbeid. Jos Cels schrijft later: ‘Wij volgden de debatten voor het assisenhof. En tot op de laatste dag voelden wij, net als elkeen en tot een sterke minderheid van de jury toe, de tastbare twijfel.’

Het is Jos tijdens het proces opgevallen dat een van de getuigen, een vrouw, halfweg de debatten en tegen alle regels in, contact heeft gezocht met enkele van de twaalf gezworenen des volks. Hij heeft haar horen fluisteren: “Indien gij De Laere niet veroordeelt, gaat het om ons leven!” Mia: “Het was een grote zaak, in die tijd. Een familievete, geruzie over juwelen. Na het verdict is Jos dan zelf op onderzoek getrokken.” 

Verslaggeving over de zaak De Laere in de geschreven pers.Beeld RV/scans

Op pagina 18 van het boek titelt hij: ‘Wie was het slachtoffer?’ Jeanne (Jeannette) Standaert wordt in 1867 geboren in het Nederlandse IJzendijk, haar vader vestigt zich enkele maanden na haar geboorte als juwelier in Sint-Niklaas. In de Statiestraat 9, het aangrenzende pand, woont een schoenmaker, een zekere Timmermans. Jos Cels: ‘Voor één van zijn zonen, namelijk Arthur, had Jeannette een grote genegenheid. Als zij met de 16 jaar jongere Timmermans niet is getrouwd, dan kan zulks enkel worden toegeschreven aan haar ijdelheid.’

Het voor de schijn gehuwde paar trekt in bij tante, als in een ménage à trois, en dat zal jarenlang zo blijven

Tante Jeannette is de vijftig voorbij, Arthur is een prille dertiger. In het Vlaanderen van die jaren is dat een verboden liefde. Arthur is in 1918 gehuwd met Leontine, een door Jeannette zelf gekozen nichtje. Het voor de schijn gehuwde paar trekt in bij tante, als in een ménage à trois, en dat zal jarenlang zo blijven. Jeannette bekostigt Arthurs opleiding tot juwelier en trekt met hem in 1939 naar de notaris. Ze maakt van hem in een nieuw testament haar bevoorrechte erfgenaam. Kort na het uitbreken van de oorlog neemt tante Jeannette een meid in huis, de 24-jarige Elisabeth Van Driessche uit Kemzeke. Begin 1943 komt de jammerlijke mare dat Leontine ongeneeslijk ziek is.

Jos Cels: ‘Na de dood van Leontine, op 31 maart 1943, zou Elisabeth Van Driessche zich tot grote ergernis van de juwelierster bij Arthur Timmermans vestigen. Ingevolge deze beslissing, waarover Jeannette steeds met misprijzen sprak, ontstond tussen haar en Timmermans een vete die met de dag verergerde en zelfs op een hoogoplopende twist zou eindigen, waarbij de juwelierster dreigde hem te onterven.’

Als dit geen kraakhelder motief is, dan weet Jos Cels het ook niet meer. Tante Jeannette, ontdekt hij ook nog, heeft Arthur met een handgeschreven brief volledig onterfd, maar binnen de familie weet niemand of dat volstaat om een geregistreerd testament te overrulen. Tante Jeannette had een nieuwe afspraak gemaakt bij de notaris, maar wordt nog voor die datum vermoord.

Mia: “Wat Jos het meest schokte, was dat er op dat hele proces over de zo essentiële erfeniskwestie met geen woord is gerept.” Jos Cels ontdekt ook wie de vrouw is die tijdens de debatten in Gent de juryleden ging benaderen. Het was Elisabeth Van Driessche, de amoureuze rivale van tante Jeannette. 

‘Ik ben bang’

Het gevangenisleven in de jaren vijftig valt in weinig te vergelijken met dat van vandaag. Verwarming is er in de cellen niet. Contact met de buitenwereld blijft beperkt tot brieven van maximaal 25 regels. Gedetineerden moeten zien te overleven op een regime dat sinds de oorlog onveranderd is gebleven.

Frans De Laere takelt snel af, wordt blind. Zijn advocaten behalen in 1955 een klein succesje. Het Hof van Cassatie ziet gronden voor een mogelijke herziening op grond van de wet van 1894 en verwijst de zaak door naar het hof van beroep in Gent. Tijdens een vijf dagen durend proces lijkt alles in het voordeel van De Laere te kantelen.

Er duikt een nieuwe getuige op. Zij vertelt hoe de oude vrouw zich belazerd voelde, nu haar Arthur haar had laten zitten voor de zoveel jongere Elisabeth

Er duikt een nieuwe getuige op, een vrouw die dagelijks bij tante Jeannette op bezoek ging. Zij vertelt hoe de oude vrouw zich belazerd voelde, nu haar Arthur haar had laten zitten voor de zoveel jongere Elisabeth. Er was dagelijks ruzie en volgens de getuige zei tante Jeannette kort hoor haar dood: “Ik ben er bang voor.” De rechtszaak wordt voorgezeten door een raadsheer van hetzelfde hof als datgene dat op het assisenproces de schuld van De Laere, en aan het eind zelfs de doodstraf, had staan bepleiten. Het verzoek om een nieuw proces wordt verworpen. Voor de arme Frans De Laere zit er niks anders op dan te bidden, te hopen op een mirakel. En op een dag in 1958 gebeurt het. Gemorrel aan de celdeur. De cipier die zegt: “Frans, ge zijt vrij.” Geen woord uitleg, verder.

Mia: “Hij is twee dagen na de publicatie van dit boek vrijgekomen. Hoe zoiets in z’n werk ging? Al wie die zaak een beetje kende, wist diep van binnen wel dat die man het niet had gedaan. Ik denk dat veel mensen gewoon zijn geschrokken van het feit dat die De Laere nog altijd in de gevangenis zat. We zijn achteraf nog vaak op bezoek geweest bij Frans, Jos en ik. ”

Jaren later schrijft Jos Cels in een volgend boek over justitiële dwalingen hoe hij bij het verschijnen van zijn eerste in de Senaat persoonlijk met een petitie is rondgegaan. Gericht aan de liberale minister van Justitie Albert Lilar. Hij gaf het bevel, zoals justitieministers dat in die tijd nog konden: “Laat De Laere vrij.”

In wat nog restte van zijn leven, bleef Frans De Laere ijveren voor een herzieningsproces, dat er nooit is gekomen. Hij overleed in 1976. Tegen die tijd was Jos Cels druk doende een volgende onschuldige vrij te schrijven.