Direct naar artikelinhoud
Sportbestuur

Goed bestuur? Vlaamse sportfederaties hebben nog werk voor de boeg

Goed bestuur? Vlaamse sportfederaties hebben nog werk voor de boeg
Beeld Tim Dirven

Bij de Vlaamse sportfederaties geldt nog te vaak een ‘zesjescultuur’, blijkt uit nieuw onderzoek naar goed bestuur. Zelfs de beste van de klas, de Vlaamse Atletiekliga, heeft nog huiswerk op het vlak van gendergelijkheid en discriminatie. “Voor die zaken is zelden een strategie opgesteld.”

Seksueel misbruik, corruptieverhalen, matchfixing: in de nasleep van grote schandalen in de sport kwamen de voorbije jaren ook tal van bestuurlijke mankementen in de sportwereld aan het licht. Het onderzoek focuste aanvankelijk vooral op internationale sportfederaties, maar nu is er ook een rapport over het bestuur bij de sportbonden op nationaal niveau. 

Het onderzoek werd geleid door Arnout Geeraert (KU Leuven) en nam negen Europese landen onder de loep. Daarbij werd onder meer gekeken naar de transparantie, de democratische beslissingsvorming, de interne controle en de maatschappelijke rol die de sportfederaties vervullen.

Voor Vlaanderen – sportbestuur is een gewestelijke materie – werden de federaties voor zwemmen, atletiek, handbal, triatlon, gymnastiek, voetbal en tennis onderzocht. De Vlaamse Atletiekliga scoort voor de hele barometer het best, gevolgd door de Gymnastiekfederatie Vlaanderen en de Vlaamse Handbal Vereniging. Dat is opmerkelijk, want het buikgevoel dat grotere en professionelere federaties wellicht ook een beter bestuur hebben, wordt daarmee weerlegd.

“Dat komt enerzijds doordat kleinere organisaties aan iets lagere standaarden moeten voldoen. Anders zou je die federaties doodknijpen”, zegt Geeraert. “Anderzijds is de meest doorslaggevende factor de drive bij een organisatie. De mensen moeten er iets van willen maken.” 

In die zin valt niet te ontkennen dat een grote federatie als Voetbal Vlaanderen over de hele lijn matig scoort en op het vlak van transparantie de slechtste van de klas is, terwijl Tennis Vlaanderen vooral met een democratisch probleem lijkt te kampen door atleten, coaches, vrijwilligers of scheidsrechters amper te betrekken bij het bestuur.

Maar ook de beste van de klas heeft werkpunten. Zo is er bij de Vlaamse Atletiekliga slechts één vrouw op negen bestuursleden. “Maar er waren geen andere kandidaten”, zegt algemeen directeur Ludwig Peetroons. Hij ziet dat er een grote kloof blijft tussen ‘streven naar’ en een gelijk bestuur. “Zoiets verander je niet van vandaag op morgen. Ons professioneel trainersbestand is bijvoorbeeld al lang een mannenbastion, maar onlangs mochten we de eerste vrouw verwelkomen. Daar waren we heel blij mee.”

‘De meest doorslaggevende factor blijft de drive bij een organisatie. De mensen moeten er iets van willen maken’
Arnout Geeraert, KU Leuven

Code-Muyters

De totaalscore voor Vlaanderen is 54 procent. Dat lijkt weinig: Noorwegen (78%), Denemarken (65%) en Nederland (60%) scoren, weinig verrassend, beter. Maar Duitsland (37%) of Polen (30%) blijven we voor. “Hadden we een jaar eerder gemeten, dan had onze score wellicht op het niveau van die laatste landen gelegen”, zegt Geeraert, die opmerkt dat in weinig landen “in zo’n korte tijd zo veel vooruitgang is geboekt”.

Dat lijkt voor een groot stuk te danken aan de zogenaamde Code-Muyters, een subsidieregeling die Vlaams sportminister Philippe Muyters (N-VA) in 2017 invoerde. Vijftien procent van de subsidies voor de erkende sportfederaties is afhankelijk van een aantal criteria voor goed bestuur. Omdat de invoering tijd vergt, is er een overgangsperiode. Tegen 2020 zal de regeling volledig van kracht zijn. “Mocht deze score de komende jaren stabiel blijven, dat zou dat dus wél een ontgoocheling zijn”, zegt Geeraert.

Al levert het overheidsbeleid ook een klimaat op waarbij de federaties vooral regeltjes volgen om geen subsidies te mislopen. Het domein waarop Vlaanderen het slechtst scoort, maatschappelijke verantwoordelijkheid, is dan ook het enige dat buiten de Code-Muyters valt. 

Vooral op het vlak van discriminatie, gendergelijkheid en duurzaamheid scoren alle organisaties onvoldoende, niet toevallig criteria waarvoor naast de code amper een kader bestaat. “Er is voor die zaken zelden een strategie met objectieve doelen opgesteld. Hopelijk leidt die vaststelling tot een denkoefening”, zegt Geeraert.