Direct naar artikelinhoud
GetuigenissenBelgische para's

‘We moesten toekijken hoe vrouwen en baby’s brutaal afgemaakt werden’: Belgische para’s over de gruwel in Rwanda en Somalië

‘Je gaat met achtduizend kerels die opgeleid zijn om uit vliegtuigen te springen naar een plek waar niets te doen was. Dat moest fout aflopen’Beeld Photo News

Hier en toen, een nieuwe historische reeks op VRT Canvas, trapt woensdag af met een documentaire over de missie van de Belgische paracommando’s in het door een burgeroorlog verteerde Somalië, goed dertig jaar geleden – de vredesoperatie die in de geschiedenisboeken beklad raakte door het wangedrag van een aantal Belgen. We spraken met twee getuigen uit de reeks: Reginald Verhofstede en Steven Van Doninck waren er in 1993 bij in Somalië, maar gingen één jaar later ook naar Rwanda, waar de genocide zich toen voltrok en net tien Belgische blauwhelmen vermoord waren.

Reginald Verhofstede (53) is 23 wanneer hij in 1993 met de 22ste compagnie van het 3 Bn Para, het derde Bataljon Parachutisten, naar Somalië gaat.

Reginald Verhofstede: “Drie jaar eerder was ik thuis vertrokken, ik was de almaar hoger oplaaiende ruzies met m’n vader beu. Ik had geen richting, geen doel – eigenlijk wilde ik vooral verdwijnen. Het Vreemdelingenlegioen, dat leek me wel wat. Maar toen ik een baantje had in De Muze, het legendarische jazzcafé in Antwerpen, begon ik te twijfelen. Waren het de nachtelijke gesprekken aan de toog, de avonden met de muziek van Keith Jarrett? Ik weet het niet, maar ik koos voor een ander plan: ik zou m’n legerdienst bij de para’s doen.

“Ik was op zoek naar het strafste, en dat zou ik bij het derde bataljon vinden. Ik was gevoelig voor de grandeur: de defilés, de baretten, het gevoel deel van de geschiedenis te worden. Mijn opleiding bij de para’s bracht me de trots waar ik zo naar snakte.

“Ik was in 1993 al meegegaan op een kleinere missie, naar Congo-Brazzaville, en toen ik hoorde dat we mogelijk naar Somalië zouden gaan, tekende ik meteen bij. Ik wilde absoluut mee.”

Steven Van Doninck (toen 21, nu 52) behoort in 1993 ook tot het 3 Bn Para – hij zit bij de 17de compagnie.

Steven Van Doninck: “Als tiener had ik voor de Koninklijke School voor Onderofficieren in Zedelgem gekozen. Toen leerde je in zo’n opleiding nog alles: molotovcocktails maken, antipersoonsmijnen in elkaar knutselen… Ik was 15 en ik had bij wijze van spreken al een tank opgeblazen, maar in de bioscoop werd ik geweigerd toen ik naar Batman wilde gaan kijken – ik was te jong (lacht).

“Ik was ook meegegaan naar Congo-Brazzaville, en Somalië zou m’n eerste grote missie worden. Dat was wel wat: ik was een jongen uit Grobbendonk, zo’n kalm duttend Vlaams dorp, en plots vloog ik naar een burgeroorlog. De meeste soldaten in mijn sectie waren 18 of 19, nóg jonger dan ik. Wij waren natuurlijk niet hoogopgeleid. Er zat een dakwerker bij, een slager, een metaalbewerker, één had z’n school niet afgemaakt… Ik herinner me ook een jongen die zo goed als analfabeet was. ‘Stuur me een doos vol snoep’, had hij naar het thuisfront geschreven. Weken later kreeg hij een doos gevuld met soepblikken. Hij was de n in snoep vergeten.”

De jonge manschappen schrikken van de levensomstandigheden in Somalië.

Van Doninck: “Op medisch vlak, bijvoorbeeld. Er zaten een paar vliegeneitjes op je T-shirt, en een uur later kropen de wormen uit je lijf. Ik heb er schurft gehad, en later nog een viertal darmparasieten en een vorm van malaria. In België trok ik op eigen houtje naar het Tropisch Instituut, omdat mijn lichaam vol vreemde bolletjes stond. Er waren er van wie de stoelgang al twee of drie weken wit was, en die mijn voorbeeld volgden. Bij het Tropisch Instituut vonden ze dat geweldig: onze missie was een uitgelezen kans om nieuwe ziektes te ontdekken (lacht).

“Het was groot en overweldigend, en daar kwam nog bij dat het Belgisch leger toen geen professionele machine was. We trokken naar een burgeroorlog met voertuigen die niet gepantserd waren, en ouderwetse wapens. Met ons loon kochten we zelf wat ontbrak aan onze uitrusting. Ze noemden ons de gipsy’s, omdat onze kledij een samenraapsel was. (Grijnst) We zagen er echt uit als een stel Mexicaanse bandieten.”

In Somalië komen de para’s terecht in een oorlog tussen clans.

Verhofstede: “Twee krijgsheren vochten de hele tijd tegen elkaar. Eigenlijk was het een soort langgerekte familieruzie.”

Van Doninck: “Het was geen oorlog met duidelijk van elkaar te onderscheiden vijanden. Wel een kluwen, een chaos. Je zag aan die mensen niet of ze tot een militie behoorden, en indien wel, tot welke militie.

“Wij kenden de nomadische cultuur niet. Rondtrekken met kamelen, de clanoorlogen, de bloedoffers: we kwamen terecht in een logica die we niet begrepen. En dat botste, ja. Alle vrouwen werden daar bijvoorbeeld besneden zodra ze hun eerste menstruatie kregen. Ik herinner me een tent met honderden meisjes, allemaal creperend van de pijn. Wij konden dat niet bevatten, maar voor de bevolking was dat doodnormaal.”

De para’s zijn er voor een humanitaire missie. De speerpunten: ontwapenen, de voedselbedeling faciliteren, orde brengen in de chaos.

Verhofstede: “Dat vloekte met onze klassieke rol. Para’s worden opgeleid om ergens ingevlogen te worden en daar achter de vijandelijke linies een bruggenhoofd in te nemen of sabotageacties op te zetten.”

Van Doninck: “De Koude Oorlog was nog niet lang voorbij. In onze hoofden waren wij nog tegen de Rus aan het vechten, hè.”

Verhofstede: “Maar op het terrein moesten we plots aan vredeshandhaving doen, volgens spelregels die bedacht waren aan een bureautje in New York, want we opereerden onder de vlag van de Verenigde Naties.”

Van Doninck: “Eigenlijk moesten we vooral politionele acties uitvoeren. Dat waren net de dingen die we in onze opleiding níét geleerd hadden. Een persoon rustig maar kordaat vastpakken en op een humane manier tegen de grond werken? Wij wisten niet hoe dat moest. Bij ons was het: stamp tegen de knie, klets tegen de kop, en hóp. Zo was het ons aangeleerd.”

Verhofstede: “Para’s zijn er voor de actie, voor de operaties op leven en dood. Maar in Somalië waren de dagen vooral eentonig. Het grootste deel van de tijd gebeurde er helemaal niets. We beschermden gebouwen, liepen wacht, bemanden checkpoints – vaak weken aan een stuk, bij 50 graden. Hoe zal ik het uitdrukken? Het is alsof je met een formule 1-bolide door een zone 30 rijdt.”

Van Doninck: “En ondertussen moest je wel de hele tijd alert blijven. Want: er kón altijd iets gebeuren. Heel stresserend.”

Het derde bataljon heeft z’n hoofdkwartier in de havenstad Kismayo, maar moet ook geregeld het binnenland in.

‘We moesten toekijken hoe vrouwen en baby’s brutaal afgemaakt werden’: Belgische para’s over de gruwel in Rwanda en Somalië
Beeld Photo News

Verhofstede: “Dan werden we soms ingevlogen door Russische helikopters. Dat voelde als een ontmoeting met de geschiedenis, want die Russen kwamen net uit Afghanistan, waar ze van de taliban – toen gesponsord door de Verenigde Staten – hadden verloren. Wij vlogen dus mee met wat de CIA niet uit de lucht had kunnen schieten (lacht). Die Russische piloten liepen daar achteloos rond op hun sletsen, met hun zelfgestookte wodka. Ik was minder bang van wáár we heen vlogen dan van wíé ons daarheen vloog.”

Van Doninck: “We kregen kaarten mee waarop grote zones gewoon wit waren: hele delen van het land waren nog niet in kaart gebracht. Soms reden we dagenlang rond zonder goed te weten waar we waren. En dan bemanden we een week lang zo’n checkpoint. Er was weinig leiding, weinig coördinatie. Trek je plan: dat was de boodschap.”

Verhofstede: “Gebeurde er wel iets, dan werd de kracht van onze para-opleiding meteen duidelijk. Ik herinner me de eerste keer dat we moesten schieten. We liepen ’s nachts patrouille in een dorp en kregen plots een kalasjnikov op ons gericht. Iedereen wist meteen wat te doen. In een mum van tijd hadden we vijfhonderd kogels afgevuurd. Het was een flardje opwinding, een kort, verhevigd moment, en ik voelde hoe dat me veranderde. Ik was van nul naar honderdduizend gegaan, en ik kon niet meer terugschakelen. Ik heb daar iets achtergelaten. Wat precies? (Denkt na) Noem het een soort sereniteit.”

Van Doninck: “De temperaturen, de levensomstandigheden, de cultuurshock, het voortdurend waakzaam zijn, de opwinding waar je op hoopt versus de eentonigheid die je krijgt: dat vormde een gevaarlijke cocktail.”

Verhofstede: “Je moet jezelf op de rails houden, maar dat is moeilijk, want je verruwt, ook al wil je het niet. Aanvankelijk volgden we netjes de regels, maar na verloop van tijd verwaterde het. In de eerste maand probeerden we met enkele woordjes Engels duidelijk te maken wat we kwamen doen als we in een hut op zoek gingen naar wapens. In de tweede maand beschouwden we plat Antwerps al als een wereldtaal.”

Van Doninck: “Para’s werden getraind op hardheid. Wie zich zwak opstelde, werd als onbetrouwbaar beschouwd.”

Verhofstede: “Wil je iemand leren met weinig slaap om te gaan, dan hou je hem een week lang wakker. Wil je iemand leren de honger te verbijten, dan geef je hem een week lang geen eten. Dat was de cultuur.

“Die ruwheid was ook een noodzakelijke vorm van zelfbescherming. Op een bepaald moment was er een avondklok ingesteld, en zagen we ’s nachts toch iemand lopen. Onze sniper dacht dat de man gewapend was, en vuurde. Hij was op slag dood. Alleen: het bleek een Bantoe te zijn die ging vissen, en allicht niet eens op de hoogte was van de avondklok. Dat wapen was gewoon een hengel. Met dat voorval werd toen gelachen – we noemden hem Jeanke de visser, naar een personage uit de zaalshows van Jacques Vermeire. Ongelooflijk bot, ongelofelijk grof, maar het was de enige manier om verder te kunnen: niet stilstaan bij die gruwelijke vergissing.

“In onze compound kregen we van een man een bundel lompen in de handen gedrukt. In die lompen zat een baby gewikkeld die heftig aan het krijsen was. Dat kindje had verschrikkelijke brandwonden – het ruggetje had het uitzicht van een verbrande toast. Onze medic – stel je bij die titel niet te veel voor: hij had gewoon een basisopleiding EHBO gekregen – probeerde om met een pincet de korsten te verwijderen. Maar hij kon het niet: door de shock trilde zijn hand te hard. We smeerden wat witte zalf op het lichaam, wikkelden het terug in de lompen en gaven het mee met de man. En vervolgens werd er om het voorval gelachen. De tragiek niet laten doordringen was ons enige verweer.”

‘Het is er 50 graden warm, en de mensen daar zitten niet op jou te wachten. Dan schuiven de grenzen op, en als er niemand is om ze te bewaken, blijven ze opschuiven, tot de gruwel zijn intrede doet.’Beeld Photo News

ROEPEN EN FLIPPEN

Vier jaar na de missie, in 1997, neemt een schandaal de voorpagina’s van de kranten in. Een aantal para’s, zo blijkt, heeft zich ernstig misdragen tijdens de missie in Somalië. De foto van een jongetje dat heen en weer geslingerd wordt boven een vuur, snijdt de adem af. Een ander beeld toont hoe een para op een lijk plast. Getuigenissen over foltering en vernedering worden naar boven gewoeld.

Van Doninck: “Het was verschrikkelijk. Tegelijk voelde het ook onrechtvaardig dat álle para’s plots als demonische folteraars gezien werden. Het waren excessen, uitzonderingen, individuen die ver over de grens waren gegaan. Maar het was niet exemplarisch voor de missie.”

Verhofstede: “Het klinkt hard, maar het zou raar geweest zijn als er in die periode niets weerzinwekkends was gebeurd. Probeer het je voor te stellen: je gaat met achtduizend kerels die opgeleid zijn om uit vliegtuigen te springen, achter vijandelijke linies te opereren en te vechten tot de dood, vier maanden lang naar een plek waar niets te doen valt. Het is er 50 graden warm, en de mensen daar zitten niet op jou te wachten. Dan schuiven de grenzen op, en als er niemand is om ze te bewaken, blijven ze opschuiven, tot de gruwel zijn intrede doet.

Lees ook: ‘Hier en toen’

Hoe de vrouwen van Comète 350 mensen vanuit bezet België naar Spanje smokkelden. ‘Wij waren verbonden door onze lach’

“Er is de individuele schuld, maar ook de collectieve verantwoordelijkheid. De leidinggevenden hadden geen oog voor de para’s die aan het imploderen waren. Dat je niet in slaap viel tijdens je wacht, dat was belangrijk. En dat je muts juist op je kop stond, ‘want we hebben opmerkingen gekregen van de Verenigde Naties’. Maar dat er manschappen waren die licht en lucht nodig hadden, die de zekeringen voelden doorbranden, dat zagen ze niet. Het was een accident waiting to happen, maar niemand was ermee bezig.”

Van Doninck: “Ik vermoed nog altijd dat Lariam, een middel om malaria te voorkomen, een rol heeft gespeeld. Elke para kreeg indertijd een hele doos van die pillen mee. We slikten die zonder ons iets af te vragen, wekelijks 250 milligram, vier maanden lang. Tot een slimmerik eens de bijsluiter las. Het is een pil waar je extreem voorzichtig mee hoort te zijn wegens de mogelijke bijwerkingen, van agressie over schizofrenie en psychose tot zelfmoordneigingen.

“Ik kreeg zelf last van angstaanvallen tijdens de missie, en ik zag mannen die in hun slaap de hele tent afbraken. Roepen, schuimbekken, compléét flippen: die gasten hadden verschrikkelijke waanbeelden. Dat had alles te maken met die medicijnen. Eigenlijk werden we vergiftigd.”

Hoe dan ook: het schandaal drukt een definitieve stempel op de missie in Somalië. En zelfs los van het uitgelichte wangedrag wordt er getwijfeld aan het nut van de onderneming.

Verhofstede: “Was het een goeie zaak dat wij daar waren? Ik weet het niet, omdat ik er al na een week niet meer in slaagde om het grotere plaatje te zien. Dat had te maken met een pijnlijk incident. Ik had onze sniper bevolen om te vuren op een man die over de prikkeldraad rond onze compound probeerde te kruipen – dat was ons zo voorgeschreven. Hij kon het niet en schoot bewust naast de man. De kogels ketsten af op stalen platen die onder het zandoppervlak lagen, ze vlogen richting een vluchtelingenkamp naast onze compound, en raakten een moeder die met haar vier kinderen voor haar hut stond. We waren er nauwelijks een week, en we hadden al iemand gedood die we eigenlijk hoorden te beschermen. Ik had het daar heel moeilijk mee. Ik kon niet meer zomaar stellen dat het góéd was dat wij daar waren.”

Van Doninck: “De Belgen hebben daar wel degelijk nuttige dingen gedaan. De ontwapening lukte aardig, en er was een vorm van vrede. Alleen was die heel fragiel. Zodra we onze rug keerden, zouden ze opnieuw beginnen te vechten – dat gevoel had ik toch heel sterk. Ik heb het ook altijd jammer gevonden dat er niets werd gedaan om de samenleving op te bouwen. Wij waren perfect in staat om een politie- of een legermacht te trainen, maar zover reikte onze opdracht niet. En de Somaliërs waren niet dom: zij zagen ook dat onze aanwezigheid niet voor nieuw leven zorgde. Dat er geen deugdelijk werkend politieapparaat kwam, geen medisch zorgsysteem, geen bloeiende economie. Dat was frustrerend: je stapte in het vliegtuig naar huis met het gevoel dat je niets wezenlijks had veranderd.”

Het einde van de missie voelt vooral als een opluchting.

Van Doninck: “Het gebrek aan ruimte, het gebrek aan privacy: na een maand of drie waren we dat kotsbeu. Bovendien begon de sfeer agressiever te worden. Een boordschutter van een helikopter werd doodgeschoten, en we hadden de beelden gezien van de lichamen van Amerikaanse soldaten – in onderbroek, half verkoold – die triomfantelijk door de straten van Mogadishu gesleept werden, nadat twee Black Hawk-helikopters waren neergehaald. Het was tijd om te vertrekken.”

Reginald Verhofstede: ‘Ik had met een alcoholstift m’n registratienummer op alle delen van m’n lichaam geschreven. Zodat ze, als ze een been terugvonden, zouden weten wie het was.’Beeld Jelle Vermeersch

STORMLANDING

In april 1994 volgt al een nieuwe missie. In Rwanda is de genocide losgebarsten, en op 7 april worden tien Belgische blauwhelmen, deel van de VN-Vredesmacht UNAMIR, vermoord. In de chaos wordt het derde bataljon ingevlogen, om zoveel mogelijk Europese burgers uit het bloedende Rwanda te repatriëren.

Verhofstede: “Na de missie in Somalië had ik het leger verlaten. Te veel stress voor te weinig opwinding: ik had er niet gevonden wat ik zocht. Thuis dwaalde ik door de dagen. Ik had geen werk, geen passie, geen perspectief. En toen ik op een dag in het radionieuws hoorde dat mijn oude bataljon allicht ingezet zou worden in Rwanda, voelde ik meteen dat ik daarheen wilde. Ik belde mijn compagniecommandant: had hij nog iemand nodig? En jawel, hij zocht nog één sectieleider. Ik liet op tafel een briefje achter voor mijn vriendin – ik loog dat ik was opgeroepen, want ik durfde haar niet te vertellen dat ik zélf gebeld had – en ik vertrok.”

De para’s worden naar de Keniaanse hoofdstad Nairobi gevlogen, en zullen daar orders krijgen.

Van Doninck: “Ons bataljon viel niet onder het VN-mandaat. We opereerden onder Belgisch bevel, en hadden dus eigenlijk carte blanche.”

Verhofstede: “We hadden geen toestemming om naar Rwanda te vliegen en op de luchthaven van Kigali te landen. Maar er werd besloten om het toch te doen.”

Van Doninck: “We zouden dus een stormlanding maken: verschillende C-130’s die vól militairen, voertuigen en wapens werden gestouwd, en onmiddellijk na elkaar een heel korte landing zouden maken.”

Verhofstede: “De slaagkans was fiftyfifty. Ik had met een alcoholstift m’n registratienummer op alle delen van m’n lichaam geschreven. Zodat ze, als ze een been terugvonden, zouden weten: ha, het was Verhofstede.”

Van Doninck: “De vlucht van Nairobi naar Kigali duurde een uur. Met z’n allen in de buik van zo’n C-130, opeengepakt tussen al dat materiaal… Het was van een bevreemdende intensiteit.”

Verhofstede: “Ik weet dat het een vreemd woord is in deze context, maar het voelde zo intiem. ‘Het kan fout aflopen, maar we gaan het toch doen’: dat is een héél sterke gedachte.”

Van Doninck: “Eén minuut voor de touchdown werden de voertuigen gestart. Dat kabaal! Geraas en gerinkel, de dampen van al die legertrucks, het massieve gewicht van al die koffers vol met wapens… En dan het besef: zo meteen raken we de grond, draaien de staartstukken van het vliegtuig open en stormen we de landingsbaan op, in de hoop dat het lukt om de luchthaven in te nemen.”

Verhofstede: “Op grote hoogte maakten de C-130’s een snelle, diepe duik. We landden, en al struikelend haastte ik me uit het vliegtuig.”

Van Doninck: “In mijn sectie had iemand plots een granaatpin vast – in het tumult van de landing was die blijkbaar losgekomen. Dat was een potentiële ramp, want een ontplofte granaat betekende ook een ontploft vliegtuig, met al die benzine en al die munitie erin. En de volgende C-130 bevond zich vlak achter ons, dus die zou er los in gevlogen zijn. En weet je wat ons toen voor die absolute catastrofe heeft behoed? Het feit dat we vaak zélf onderdelen van onze uitrusting kochten. De Amerikanen hadden munitietasjes met een clip over de hendel van de granaat. Die hadden we van hen gekocht, en die hebben ons toen gered. Want met onze gewone munitietasjes zónder clip was die granaat ontploft, en daarmee de hele C-130.”

Verhofstede: “De hele operatie lukte, we namen de luchthaven in. Mijn compagnie stelde een perimeter in die ervoor moest zorgen dat Rwandese strijdkrachten de luchthaven niet binnen zouden kunnen. Ik herinner me nog dat ik voor de hangar ging zitten, naar boven keek en de Melkweg zag. Zo helder, zo schitterend! Rond me woekerde de grootste lelijkheid, boven me straalde de grootste schoonheid.”

Steven Van Doninck: ‘Onze eigen minister noemde ons de bruine pest. We waren kindermoordenaars! Ons bataljon moest ontbonden worden!’Beeld Jelle Vermeersch

BRUTAAL AFGEMAAKT

De compagnie van Reginald Verhofstede bewaakt de luchthaven, die van Steven Van Doninck moet de stad in.

Van Doninck: “Die rit door Kigali… Het was verschrikkelijk. We laveerden tussen de lijken. Ik zag een vrouw met een in stukken gehakte baby. Iemand in een witte jas die met pijl en boog iemand anders afmaakte. Die geur van moord, overal in de straten…

“Ik nam met onze compagnie de Franse school in. Daar zouden alle Europese burgers uit de heuvels rond Kigali samengebracht worden. Overal was chaos, overal zat het gevaar: er was het Rwandees Patriottisch Front, het nationale leger dat de tien Belgische blauwhelmen had vermoord, er waren kleinere milities… We hadden 72 uur gekregen voor de reddingsoperatie.”

De contouren van die actie zijn strak getekend: er mogen alleen burgers met een Europees paspoort mee.

Van Doninck: “De blanken mochten we redden, de Rwandezen moesten we aan hun lot overlaten. Ik vond het verschrikkelijk frustrerend. We hadden méér kunnen doen. Die mannen van het Rwandees Patriottisch Front liepen rond in plastic laarzen en hadden geen geavanceerde wapens. Dat was geen leger, dat was een bende plakpotten. Terwijl wij een getraind leger hadden en de Fransen ook nog aanwezig waren. Het was perfect mogelijk geweest om bijvoorbeeld een perimeter in te stellen waar mensen veilig zouden zijn. Maar dat mandaat kregen we niet. We moesten toekijken hoe vrouwen en baby’s brutaal afgemaakt werden.

“De tweede dag na onze inname van de Franse school keek ik door het vizier van een antitankwapen, en ik zag een postkaart: zo’n prachtige heuvelrug met een idyllisch zandweggetje. Maar ik zag ook een grote, zwarte berg, en het duurde even vóór tot me doordrong dat dat een hoop lijken was. En net op dat moment zag ik een man een vrouw naar buiten sleuren. Op haar knieën smeekte ze hem om haar te sparen, maar hij hakte haar in de nek. (Huilt) ’s Nachts vochten de honden om de lijken. Ik hoorde hoe ze die aan stukken scheurden.”

Na 72 uur rijdt de sectie samen met de geredde burgers naar de luchthaven.

Van Doninck: “Ik weet niet waar ze vandaan kwamen, maar plots werden ons twintig of dertig weeskindjes aangereikt – kleine jongens en meisjes, in luiers. We mochten die niet meenemen, maar we verstopten ze onder matjes in onze voertuigen. We haastten ons weg van de Franse school, tussen de lijken door. Vanuit het struikgewas kwam een man die zich aan ons voertuig vastklampte. En hij sméékt om mee te mogen, maar ik… (In tranen) Ik trap ’m op z’n handen zodat hij de wagen loslaat, en ik zie hoe hij meteen daarna vermoord wordt. We mochten hem niet meenemen, maar ik had het kunnen doen. Gewoon één rugzak uit dat voertuig gooien en er was plaats voor hem – en dan was hij tenminste tot op de luchthaven geraakt.

“Op de vlucht terug sliep één van de weeskindjes op m’n schoot. Ik zie dat meisje nog altijd voor me – de vlechtjes, de grote ogen toen ze even wakker werd, de vanzelfsprekendheid waarmee ze weer in slaap viel.

“We maakten een tussenlanding in Italië, en daar werden de weeskindjes meegenomen. Het was nacht, alles ging zo snel, en ik was in shock: alles gebeurde in een waas. Ik vermoed dat de kinderen veilig waren, en wij stegen meteen weer op. Maar door de shock was ik vergeten om het kaartje te lezen dat rond de pols van het meisje gezeten had – het kaartje waarop haar naam stond. (Met gesmoorde stem) Ik vraag me nog vaak af hoe ze heet, waar ze nu is, of ze een goed leven heeft gekregen.”

Bij de landing in België krijgt Van Doninck meteen een microfoon onder de neus geduwd.

Van Doninck: “Hoe het geweest was, wilden ze weten. Maar wat kon ik daarop antwoorden? Ik had geen woorden voor hoe het geweest was. Ik was in shock: er zat een dik vlies tussen mezelf en de wereld.

“Begrijp je nu wat voor een mokerslag het was toen drie jaar later, in 1997, die hele hetze uitbrak over onze missie in Somalië? Al die shit die over de para’s uitgekieperd werd, al die vragen: hadden we het geweten? Hadden we niets kunnen doen? Of nog persoonlijker: had ik misschien zelf klein mannen vermoord? Somaliërs gefolterd? En dan de politieke recuperatie: Jean-Paul Poncelet (PSC), de toenmalige minister van Landsverdediging – onze eigen minister, verdomme – noemde de para’s de bruine pest. De bruine pest! In het parlement werd er op ons ingehakt, maandenlang, terwijl de meerderheid van ons er niets mee te maken had. We waren kindermoordenaars! Ons bataljon moest ontbonden worden! (Schudt het hoofd) En ik zat te denken aan Rwanda. Aan de gruwel daar. Die geur van de dood. En ik kon het niet vertellen, ik kreeg het niet onder woorden gebracht.”

Hier en toen: Een jaar in Somalië, te zien op VRT MAX

© Humo