Direct naar artikelinhoud
Column

Hugo, jij redde mijn leven, jij gaf alles zin

Hugo, jij redde mijn leven, jij gaf alles zin
Beeld Bob Van Mol

Hilde Van Mieghem, acteur, regisseur en auteur, neemt u mee in haar leefwereld.

Daar sta je dan, midden in mijn ­woonkamer, jij, de man die mijn leven zo’n bepalende wending gaf. Je staat er niet in levenden lijve, maar vereeuwigd op doek door Koen Fillet, die naast ­radiomaker ook schilder is. Het is een prachtig schilderij. Koen deed je alle eer aan.

Je staat voorlopig nog op de schouw en kijkt mij aan van ’s morgens tot ’s avonds. Ik was bang dat jouw ­doordringende blik me zou verlammen bij het schrijven, maar niets is minder waar. Elke keer als mijn blik de jouwe kruist, vervult het me met diepe vreugde en lees ik niets anders dan: ga door, ik geloof in jou.

Het is dezelfde blik als die van 39 jaar geleden, toen ik voor het eerst oog in oog met je stond. Ik, het lelijke jonge eendje – jij, de god die als een deus ex machina in mijn leven kwam, me als Assepoester een glazen schoentje aantrok en met een zachte glimlach zei: het past perfect, jij bent degene die ik zoek.

Elke keer als mijn blik de jouwe kruist, vervult het me met diepe vreugde en lees ik niets anders dan: ga door, ik geloof in jou

Van toen af was niets meer hetzelfde. Na negentien heftige en rebelse jaren bestond ik ineens, werd ik iemand. Het gevolg daarvan bracht me danig van mijn stuk. Ineens wilden mensen die me nooit een blik waardig gunden mijn beste vrienden worden, anderen ­gooiden me voor de voeten dat ik dit aan niets anders te danken had dan aan mijn ‘schoon smoeleke’.

Maar jij bleef me voeden met liefde, aandacht en vertrouwen. Daar stond ik dan op de set van Vrijdag en elke dag werd ik steevast begroet met: “Daar is de ster van mijn film.” De eerste dagen dacht ik dat je een beetje met me spotte, maar jij bleef me zo halsstarrig het gevoel geven dat ik wel degelijk de moeite waard was, dat ik niet anders kon dan het geloven. Jij redde mijn leven, gaf alles zin.

En dat doe je nog steeds, hier, nu, in mijn woonkamer. Je staat er nog maar een week, maar elke avond weer als ik in de zetel plof en jouw blik voel die me minzaam aankijkt, glimlach ik. En ­vervliegt het gevoel van wanhoop dat me kan overvallen als ik te lang en te veel alleen ben en het alleen-zijn geen ­alleen-zijn meer is, maar schurende ­eenzaamheid.

Ik hoor je stem weer en elke zin die je ooit tegen me zei. 'Kijk daar, een godin op een fiets'

Ik hoor je stem weer en elke zin die je ooit tegen me zei. “Kijk daar, een godin op een fiets.” Terwijl ik me toen eerder een wrak op een fiets voelde. “Zal ik je een mandje proviand brengen?”, nadat je in een interview gelezen had dat ik met moeite de eindjes aan elkaar kon knopen. “Liefdesverdriet staat je goed, je wordt er nog mooier door”, toen ik bij je uithuilde over een misgelopen liefde. Ik kan bezig blijven.

Drie weken voor je dood, gingen we samen uit eten. Toen ik je vroeg of je bang was voor de dood, antwoordde je: “Was jij bang voor de eeuwigheid die vooraf ging aan je geboorte? Waarom dan bang zijn voor de eeuwigheid die je opwacht na je dood?”

Ik was in Berlijn toen je stierf. Voor werk. Ik moest naar huis, wilde bij je zijn op de dag dat je begraven werd. Bijna leidde dat tot contractbreuk, want men wilde de planning niet veranderen voor de begrafenis. Ik ging toch. Ik kon niet anders, het was even dwingend als de blik die ik nu zie in je geschilderde ogen.

Ik kreeg de kans een hele tentoonstelling aan je te wijden. En hoewel ik bang was voor die moeilijke opdracht, beet ik me erin vast. Voor jou. Dat was wel het minste wat ik kon doen om je te bedanken. Twee jaar lang heb ik me ­verdiept in je werk, je aantekeningen, je dagboeken. Twee jaar lang las je mee over mijn schouder en wat ben ik blij dat ik jou, tien jaar na je dood, op mijn beurt nieuw leven kan geven.

Con amore.