Gerard de Korte: Sterfelijk in november
In Nederland is november de maand waarin de natuur zich opmaakt voor de winter. Iedere dag worden vele bladeren van de kastanjebomen aan de Parade in ’s-Hertogenbosch bij elkaar geblazen en opgeveegd. Nog heel even en de bomen zijn kaal.
De natuur in ons land helpt christenen om stil te staan bij onze sterfelijkheid. Christenen staan juist in november nadrukkelijk stil bij de dood.
In de rooms-katholieke traditie wordt op 2 november Allerzielen gevierd. Gelovigen bidden dan voor de dierbaren die hen zijn voorgegaan. Ikzelf vierde dit jaar de allerzielenmis twee keer: eerst in de Sint-Jan en daarna in de kerkhofkapel van Orthen. In de crypte onder de kapel liggen de meeste gestorven bisschoppen en een aantal priesters van het bisdom ’s-Hertogenbosch begraven. Na afloop van de eucharistie heb ik hun graven gezegend en hun inzet voor het evangelie van Christus dankbaar gememoreerd.
In veel protestantse gemeenten worden komende zondag, de laatste zondag van het kerkelijk jaar, de doden herdacht. Deze zondag heet dan ook Eeuwigheidszondag. In de katholieke traditie wordt dan het feest van Christus Koning van het heelal gevierd.
Als je erover nadenkt, kunnen beide thema’s prachtig met elkaar worden verbonden. Gelovigen herdenken hun doden immers in verbondenheid met Christus, die Heer is over levenden en doden. Nadenken over onze sterfelijkheid en onze dood doen wij in het licht van de paasmorgen. De gemartelde en gekruisigde Jezus is niet in de dood achtergebleven, maar heeft nieuw en ander leven ontvangen. Niet voor niets wordt Hij in de Schrift de eersteling genoemd die uit de doden is opgestaan. Onze eigen dood wordt omsloten door koning Christus.
Als de dood in ons bestaan komt, zijn gelovigen even bedroefd als ongelovigen. De dood heet niet voor niets bij de apostel Paulus onze laatste vijand. De dood rooft dierbaren weg en slaat bijna altijd flinke wonden. Mensen moeten verder met een lege plaats aan tafel. Maar als het goed is, leidt de dood bij een christen niet tot hopeloosheid. In het licht van Pasen zijn christenen zo eigenwijs om het feit dat ons leven omsloten is door de dood, om te draaien en te zeggen én te zingen: ‘Midden in de dood zijn wij in het leven’. Het fundament voor die eigenwijsheid vormt het geloof dat er Eén is die met ons het brood breekt om met ons te leven midden in de dood (Liedboek voor de kerken, gezang 359).
In principe vier ik iedere dag de eucharistie. Op weekdagen om half negen in de kathedraal van ’s-Hertogenbosch en op zondag in een van de bijna driehonderd kerken van het bisdom. In de eucharistie vieren wij dat God ons in Christus rakelings nabij is gekomen – om ons met zichzelf te verzoenen, maar ook om de macht van de dood te breken.
Dat geloof kan, als de dood dichtbij komt, stevig worden aangevochten. Maar gelukkig is de mens die, als het bestaan getekend wordt door de dood, het licht van Pasen kan zien schijnen en durft te hopen op een thuiskomen.