Direct naar artikelinhoud

Uiteindelijk overvalt de slaap je als een moordenaar

Column Remco Campert

Vijf nachten per week luister ik naar het radioprogramma Nooit meer slapen (met Pieter van der Wielen). Programma's die soms minder interessant zijn beluister ik ook. Ik stel alles in het werk om niet in slaap te vallen. Misschien denk ik dat de slaap een soort dood is of in elk geval een voorbode van de dood. Ondanks mijzelf oefen ik vast een beetje. Uiteindelijk overvalt de slaap me als een moordenaar.

In de bundel Restanten (De Bezige Bij, 2016) van de Belgische kunstenaar Jan Fabre staat het volgende gedicht:

Mijn slaapprobleem zit in mijn hoofd
Daarom vraag ik je
onthoofd me
zodat ik kan slapen
eeuwig
Want ik heb veel minder angst
voor de dood
dan voor het altijd wakker zijn

Slaap

De bundel Restanten heeft tot onderwerp de slaap.

De slaap treedt in
omdat we niet eindeloos kunnen waken
Slapen en waken
wisselen elkaar af
De grens tussen beide is vloeiend
De slaap kan niet zonder het waken
en omgekeerd
Ze zijn tegengestelden die bij elkaar horen
zoals gezondheid en ziekte
zicht en blindheid
schoonheid en lelijkheid
Steeds keren we ernaar terug
alsof het waken en slapen
ons oplaadt en vernieuwt

Haast

Ik besluit met een gedicht van mijn vader Jan Campert. Mijn vader was nogal een rokkenjager en ruilde de ene vriendin in voor de andere. Hij had haast. Misschien voorvoelde hij zijn dood in Neuengamme.

Minnaars van dezen nacht, gedenk in dezen nacht
wie slaaploos ligt alleen en ziet de sterren dooven,
waarmee de winterhemel sneeuwwit lag bestoven -
gedenk wie uur na uur de liefste heeft verwacht.

Een late sluimer heeft de droom teruggebracht
van een seizoen met haar, de bloesemende hoven,
zon, wind en plassen, de helle lucht daarboven
en haar aanwezigheid des daags en iedren nacht.

Minnaars van dezen nacht, neem dit aan van een man,
die als geen sterveling verdient te zijn verlaten,
weest voor de liefste lief, want zij die haar vergaten
boeten in eenzaamheid hun schuld - en dan? en dan?
Gelooft het woord, hier niet gezegd ten eigen bate,
van een die het tot schâ en schande weten kan.

Ter informatie: de 'haar' in dit gedicht was Clara Eggink, later de trouwe metgezellin van Jacques Bloem.