Direct naar artikelinhoud
Column

Ik wil een lijf als het mijne niet alleen op het podium zien, ik wil dat het daar ongekneed staat

Anaïs Van Ertvelde.Beeld Bob Van Mol

Anaïs Van Ertvelde is historica en podcaster bij Vuile Lakens. Elke twee weken schrijft ze over lichamen, seks, macht, kwetsbaarheid en verzet. Samen met Heleen Debruyne publiceerde ze Vuile lakens - een hedendaagse visie op seksualiteit

Vettig als klei en uitsluitend aangeboden in schreeuwerige kleuren. De actrices negeerden de bekers met borstels, en doopten hun vingers zo in de metalen doosjes. Roerend, kleine cirkeltjes makend, tot de pigmenten loslieten en de klei smolt. Mimetische begeerte voelde ik. Vinger­verven met mijn eigen gezicht als canvas, dat wilde ik ook.

Met grote ernst brachten ze hun schmink aan zoals het hen op de toneelschool geleerd was. Hopeloos onvoorbereid op hoe het theater in de komende jaren zou evolueren, tekenden ze Griekse maskers. Dramatisch gebogen wenkbrauwen op een loodwit gelaat, pathetische katten­ogen, kraaienpootjes van zorgen en verdriet, rood gestifte monden met cupido­bogen die tot achteraan in de zaal zichtbaar waren.

In de coulissen observeerde ik wie er op het podium stond. Of liever, wie daar niet stond: lijven als het mijne

De geheimen van het grimeren lagen opengeslagen in de loge. Wie op de scène stond, kon zichzelf met dat boekje en de schmink­dozen van Kryolan veranderen in een grijsaard of een boerendochter, een Chinees of een Moor. Je kunt het je nauwelijks nog voorstellen.

In de coulissen, daar groeide ik dus op. Figuurlijk. Hoe langer het geleden is, hoe meer ik mijn jeugd­jaren al wachtend lijk te hebben doorgebracht. Fantaserend over een plek waar het echte leven in volle gang is. Hopend dat ik het adres van die plek zou vinden.

Je mag het ook letterlijk nemen, dat opgroeien in de coulissen. Met theater­ouders werd ik op schoolvrije dagen mee naar repetities gesleept en tussen het pluche en het velours gedropt. Naast de in allerijl aangesleepte attributen: “Snel, toneel­meester, tegen morgen, een koets, vier opgezette paarden en twintig liter vals bloed!”

Ik observeerde hoe de regisseur verdeel-en-heers speelde – heel wat van de creatieve hemel­bestormers van die jaren wisten ouderwetse autoriteit als nieuwbakken vrijheid te vermommen. Ik observeerde wie er op het podium stond. Of liever, wie daar niet stond: lijven als het mijne bijvoorbeeld en de verhalen die ze te vertellen hebben. Dat onthield ik.

Later, dacht ik, wanneer ik het adres van het echte leven heb, dan ga ik zelf scheppen. Schrijven. Ik wil een lijf als het mijne niet alleen op het podium zien, ik wil dat het daar ongekneed staat. Niet in dienst van de fantasieën van een bekende maker. Niet als spiegel maar als verhaal op zich.

Wat ik observeerde, moedigt mijn schrijven aan. Het doet me even vaak stoppen met schrijven. De lessen die ik als kind in het theater leerde over maker­schap brengen me aan het twijfelen over mijn geschiktheid. Ben ik niet te zacht­aardig om te scheppen? Hoort de maker zich niet door een subliem ego te laten leiden, achteloos om te gaan met andere mensen? Hun lijven boetseren, hen over grenzen duwen, of op z’n minst hun verhalen stelen en in columns gieten. Word ik een betere schrijver als ik wie mijn pad kruist, kan zien als een verzameling ervarinkjes die ik kan verpakken en verpatsen?

Eigenlijk worstel ik met de erfenis van wie we geschikt achten om te scheppen, een romantische erfenis die het met een omweg via 1968 tot in het heden heeft geschopt. “Het is aan een nieuwe generatie makers om dat beeld bij te stellen!” roepen ik en mijn vrienden ambitieus. Vooral wanneer we een glas te veel op hebben. Net als de generatie vóór ons, waarschijnlijk.

Wanneer ik alleen ben, slaat zelfs nu nog de twijfel soms toe: wie weet vergis ik me, horen mensen als ik gewoon in de coulissen.