MAAR: Daar is de scheiding van kerk en staat nooit voor bedoeld
maar over dat beginsel bestaan nogal wat misverstanden. Vorige week laaide de discussie weer op, nadat de gemeente Rotterdam had bepaald dat geloofsgemeenschappen niet meer mogen samenkomen in buurtcentra. Want die publieke ruimte moet voor iedereen toegankelijk zijn en als daar religieuze bijeenkomsten worden gehouden, werpt dat wellicht voor niet-religieuzen een drempel op.
Voorstanders van dit soort besluiten – die religieuze zaken het liefst volledig uit het publieke domein verbannen zien – halen ter verdediging van hun standpunt vaak de scheiding tussen kerk en staat aan. Maar die is nooit bedoeld om alle invloed van religie uit de publieke sfeer te weren.
Nederland kent een scheiding tussen kerk en staat (niet in de Grondwet), die kan worden uitgevoerd dankzij de vrijheid van godsdienst en het gelijkheidsbeginsel (wel in de Grondwet). Het beginsel houdt in dat de overheid en de kerk op bestuurlijk en organisatorisch niveau zich allebei met hun eigen zaken bemoeien. Zolang kerken zich aan de wet houden, mogen ze zelf bepalen hoe zij zich organiseren. Andersom hebben kerken geen invloed op wat de overheid beslist.
De koning die in de troonrede naar God verwijst, de Zondagswet, subsidie voor religieuze groepen, weigerambtenaren – allemaal zaken die sommigen met een beroep op de scheiding tussen kerk en staat het liefst zien verdwijnen.
Verschillende experts – onder anderen hoogleraar recht en religie Fokko Oldenhuis, directeur van het wetenschappelijk instituut van de ChristenUnie Wouter Beekers en nota bene de Raad van State – probeerden de afgelopen jaren duidelijk te maken dat dat beginsel geen grond is voor het afschaffen van dat soort dingen.
Ook de kwestie van de Rotterdamse buurthuizen blijkt uiteindelijk zo’n geval. De kerken konden het buurtcentrum tot dusver huren voor een sociaal tarief, wat volgens het college van b en w neerkomt op gesubsidieerde erediensten. En daaraan wilden zij niet meewerken.
De neutrale positie die de overheid moet innemen, houdt in dat zij geen onderscheid maakt tussen religies. Dat die neutraliteit geschonden wordt zodra religieuze activiteiten of groeperingen financiële steun van de overheid ontvangen, is onzin. Zoals CDA-senator en hoogleraar religie, recht en samenleving Sophie van Bijsterveldt al eens opmerkte: het zou pas een schending van neutraliteit zijn als alle organisaties behalve religieuze, een beroep konden doen op overheidssteun.