Direct naar artikelinhoud
Getuigenissen

Als de chirurg bang is voor de operatiezaal: “Die zware complicaties bij patiënten kon ik niet meer aan”

Piet Hoebeke.Beeld Wouter Van Vooren

Acht op de tien artsen lijdt onder onbedoelde schade bij patiënten na medische complicaties. Ze zijn second victim: het tweede slachtoffer. Drie artsen en een deskundige doorbreken het taboe. “Soms schoot ik ’s nachts wakker en maakte ik het verhaal nog erger dan het was.”

“ALS JE HET NIET VERWERKT, LOOP JE VAST”

Piet Hoebeke (56), uroloog UZ Gent en decaan van de faculteit Geneeskunde en Gezondheids­wetenschappen aan de UGent

“Een jaar of zes geleden was ik op reis in Israël, en ik kon er de slaap maar niet vatten. Wat toch zeer abnormaal is als je op vakantie bent. Daar, aan de vallei van Beër Sjeva, sprak ik erover met mijn man en een paar vrienden. Ineens vielen de puzzel­stukjes in elkaar, van wat er onbewust aan mij zat te vreten. Ik was second victim.”

Na 25 jaar opereren voelde Piet Hoebeke hoe zijn “rugzak met complicaties vol zat”. “Ook al bega je zelf geen medische fout, er zijn altijd factoren die maken dat er complicaties optreden: een bloeding, een infectie, een operatie die niet lukt. Geen enkel medisch handelen is daar vrij van, of het moet om een snot­valling gaan. (lachje) Bij mij speelde er nog iets extra mee: als je trans­mannen opereert – vrouwen die man willen worden, dus – snijd je in een lichaam dat op zich kern­gezond is. Liep zo’n patiënt een complicatie op, dan woog dat nog eens zo zwaar op mij. Weet ook: het risico op complicaties bij trans­mannen ligt tussen 25 en 50 procent, en dan gaat het niet altijd om kleinigheden. Stel: je verwijdert de vagina bij een 18-jarige en hij blijft achter met een gat in de darm, dan heeft die patiënt een half jaar lang een stoma nodig. Dat doe je hem in zekere zin aan, ook al is dat ongewild.”

‘Second victim zijn is een onderschatte problematiek. Ga je daar niet bewust mee om, dan drijft het je naar een burn-out’
Piet Hoebeke

Ruim één op de vijf second victims kampt langer dan een maand met flash­backs, zo wijst onderzoek aan de KU Leuven uit. Herkenbaar, meent Hoebeke: “Dat moment waarop ik een gat in een darm zag ontstaan, kwam heel vaak terug in flash­backs, zeker tijdens slapeloze nachten. Soms schoot ik ook wakker en maakte ik een incident nog erger dan het al was, alsof ik dat ’s nachts uitvergrootte.” Nog tijdens zijn reis in Israël nam Hoebeke zijn laptop om het ziekenhuis te mailen: voortaan zou hij geen trans­mannen meer opereren, zijn andere patiënten wel nog. “Vooral die zware complicaties kon ik niet meer aan, dat was een chronische overlast geworden. Second victim zijn is een onderschatte problematiek. Ga je daar niet bewust mee om, dan drijft het je naar een burn-out.”

Aan de UGent leren studenten geneeskunde nu vanaf het eerste jaar bespreken waar ze wakker van liggen, in de hoop dat ze die technieken ook later in hun beroeps­leven zullen toepassen. Hoebeke: “Vroeger, met de oudere generatie artsen, was het niet evident om ervoor uit te komen dat je complicaties had. Je zei niet aan je collega’s: ‘Moet je nu eens horen wat ik tegenkomen ben?’ Nee, je zweeg. Tenzij je als arts natuurlijk geen empathie had en dacht: ‘So what? Nog een gat in een darm, daar laat ik mijn slaap niet voor.’ Maar dát lijkt me pas extreem gevaarlijk.”

Sinds kort neemt Piet Hoebeke wel weer trans­mannen onder het mes, zij het minder dan vroeger. “Dat houdt de druk er wat af. Maar ik voel dat het nu weer oké is, precies door die bewustwording en verwerking. Als je dat niet verwerkt, loop je vast. Maar kijk, de tijd heelt vele wonden.” 

“DIT HADDEN WE KUNNEN VOORKOMEN, ZEI DE GYNAECOLOOG”

Catherine Carton (42), zelf first victim door het overlijden van haar zoontje, ondersteunt nu mee second victimbeleid in ziekenhuizen

Vandaag zet organisatie­coach Catherine Carton zich in voor de second victims in onze ziekenhuizen. Maar zes jaar geleden stond ze aan de andere kant, als first victim. Eén dag na de bevalling verloor ze haar zoontje Gustav. Carton: “Ik begreep totaal niet hoe dat was kunnen ge­beuren. Het was een mooie bevalling geweest, mijn baby leek gezond. Twee weken later hadden we een gesprek met de gynaecoloog, die open kaart speelde. ‘Dit hadden we kunnen voorkomen’, zei hij: ‘Wij hebben die dag het protocol niet gevolgd, we speelden te weinig op elkaar in.’ Dat vond ik al moedig, dat die fouten op tafel werden gelegd.”

Wat er precies fout liep, daar gaat Catherine liever niet meer op in. Wel volgde er een gesprek met alle betrokkenen: de directie, de verantwoordelijke artsen en dienst­hoofden. Carton: “We haalden iedereen erbij, want er was op verschillende vlakken gefaald. Het is natuurlijk verleidelijk om de schuld in de schoenen te schuiven van één zorgverlener, maar ik geef het je op een blaadje: een medisch incident is vaak een gedeelde verantwoordelijkheid.” Dat voelde voor een van de betrokken artsen wel anders. De man ging zo gebukt onder schuld­gevoel dat hij ermee wilde kappen. Carton: “Hij vertelde ons over een eerdere patiënt die hij was verloren. Ook daar zag hij nog altijd van af, dat merkte je zo. Uiteindelijk is hij dan toch deels gestopt, ook al vroegen wij dat helemaal niet.”

Catherine Carton.Beeld Wouter Van Vooren
‘Artsen die hun zelfvertrouwen verliezen of uitvallen, dat verzwakt onze ziekenhuizen. Dus moeten we die problematiek aanpakken’
Catherine Carton

Het hele gebeuren maakte zo’n indruk op Catherine Carton dat ze haar job in de farma-industrie opgaf. Gesterkt met nieuwe kennis wil ze nu vooral het bewustzijn over second victims aanwakkeren. “Artsen die hun zelfvertrouwen verliezen of uitvallen, dat verzwakt onze ziekenhuizen. Als we die problematiek niet aanpakken, gaat onze gezondheidszorg erop achteruit. Toch zit er nog veel taboe op. Voor second victims voelt het nu nog al te vaak alsof ze een bal onder water drukken. Dat lukt wel voor een tijdje, maar dan ineens komt die bal naar boven en springt hij hoog de lucht in, met alle gevolgen van dien. Dat moeten we vermijden, want dan gaan artsen er onderdoor. Eigenlijk wil je als zorgverlener die bal netjes naast je op het water houden, in het besef: incidenten maken nu eenmaal deel uit van wat wij doen.”

De vraag blijft: hoe ga je daar constructief mee om? Daar is binnen de ziekenhuizen een hele cultuurverandering voor nodig, bepleit Carton. “Een cultuur waar ruimte is voor openheid en kwetsbaarheid. Veel ziekenhuizen redeneren nu: voel je je als zorg­verlener slecht, praat er dan over. Maar ze staan er nog te weinig bij stil hoe een medisch incident meerdere betrokkenen raakt. Het is niet zo één op één. Dat besef wordt nog niet genoeg doorleefd. Een ziekenhuis dat daar wel oog voor heeft, zal veel krachtiger staan.”  

“VRIJWEL ELKE SPECIALIST IN OPLEIDING WORDT VROEG OF LAAT SECOND VICTIM”

Daphne Hompes (42), oncologisch chirurg in UZ Leuven en vertrouwensfiguur voor  assistenten die second victim worden

Waargebeurd verhaal: een assistent in opleiding is van wacht op spoed. Hij stelt een diagnose en verwijst de patiënt door, waarna de diagnose verkeerd blijkt te zijn. De assistent, danig van zijn melk, stapt na jarenlange studies uit het beroep. Na één week. “Er zijn inderdaad assistenten die al afhaken”, zo vertelt ook Koen Matton, project­coördinator van het hulp­platform Arts in Nood. “Ze voelen zich zo verantwoordelijk dat ze bang zijn om nog eens fouten te maken.” Snel moeten beslissen in moeilijke situaties, het is een realiteit waar elke assistent mee te maken krijgt, beaamt oncologisch chirurg Daphne Hompes. “In opleiding zijn betekent zoveel als elke dag tegen je grenzen aanlopen en die moeten verleggen. En niemand kan dat in jouw plaats doen. Vrijwel elke specialist in opleiding wordt vroeg of laat second victim. Dan is het noodzakelijk dat daar iets tegen­over staat waar zij terecht­kunnen.”

Daphne Hompes.Beeld Wouter Van Vooren

Sinds vier jaar is Hompes een van de veertig staflid­coaches in het UZ Leuven, vertrouwensfiguren bij wie assistenten op verhaal kunnen komen. Hebben ze aan twee of drie gesprekken niet genoeg, dan kan de coach hen doorverwijzen naar de juiste psychologische begeleiding.

Hompes: “Was ik hier destijds blij mee geweest? Absoluut, zo’n coach was zeker welkom. Als arts moet je stevig in je schoenen staan, maar die zelfverzekerdheid heeft wel grond en bodem nodig. Die bagage bouw je niet zonder kleerscheuren op. Soms moet je op een acuut moment een beslissing nemen die achteraf niet optimaal blijkt. Of, ook heel belastend: soms heb je medisch gezien alles juist gedaan, maar loopt het toch nog fout voor de patiënt. Ook ik ben tijdens mijn opleiding meermaals in een situatie terecht­gekomen die nog een hele tijd aan mij is blijven knagen voordat ik die een plaats kon geven en weer verder kon.” Eén keer worstelde Hompes langer dan een maand met symptomen van second victim. “Ik sliep slecht, had flash­backs, was hyper­alert en had nog meer dan anders het gevoel onder druk te staan. Ik begon ook te twijfelen aan wat ik kon. Toen heb ik het geluk gehad dat een collega mij verder heeft geholpen. Maar het zou niet mogen dat je zoiets aan het toeval overlaat. Er is toch een systeem nodig dat structureel onder­steunt. Want evengoed heb ik het meegemaakt dat ik echt alleen werd gelaten met de situatie. Dan was er niemand op de werkvloer die eens vroeg of het wel ging. Die omkadering was er toen ook helemaal niet.”

‘Patiënten hebben niks aan een dokter die geen beslissing meer durft te nemen’
Daphne Hompes

Het taboe bij artsen is nog groot. Maar vandaag ziet Hompes toch al meer openheid, op de ene afdeling al meer dan op de andere. “Heel wat diensten organiseren regelmatig een bijeenkomst waar collega’s openlijk bespreken wat er niet optimaal verlopen is. Zonder de bedoeling om elkaar te beschuldigen, maar vooral om daar lessen uit te trekken wat beter kan. Ook die gesprekken zijn goed voor artsen, voor hun verwerking. Want je moet als second victim natuurlijk overeind blijven en verder kunnen. Dat is niet alleen belangrijk voor jezelf, maar ook voor alle patiënten die volgen. Zij hebben niks aan een dokter die geen beslissing durft te nemen.”

“DAT KIND DAT DIE OPERATIE NIET OVERLEEFDE, DAT WAS MOEILIJK TE PLAATSEN”

Frank Plasschaert (51), kinder­orthopedist UZ Gent

Drie jaar geleden is het al, maar Frank Plasschaert ziet de ingreep soms nog voor zijn ogen flitsen. Op de operatietafel lag een kind dat steeds meer geplaagd werd door een spierziekte. Plasschaert: “Het jongetje zelf was niet happig op een ingreep. Maar alle betrokken artsen gaven aan dat een operatie nog wel kon. Naar schatting was het risico niet extreem verhoogd. We hebben dat patiëntje dan alsnog overtuigd om onder het mes te gaan, ook omdat dit nadien zijn levenskwaliteit zou verhogen. Spijtig genoeg heeft die jongen de operatie niet overleefd. Dat was heel moeilijk te plaatsen voor mij. Op het moment zelf kon ik daar niet bij stilstaan. Ik had die dag nog andere operaties. Dan kun je je niet veroorloven om even te stoppen.”

Toch was het een voorval dat bleef plakken, dat ook vandaag nog meer dan eens door zijn hoofd schiet. “Niet noodzakelijk bij gelijkaardige operaties, het kan ook opduiken als ik met iets totaal anders bezig ben. Het is alsof je dat gebeuren probeert te reconstrueren. Je blijft dat meedragen. Het belangrijkste is dat je er lessen uit probeert te trekken: heb ik daar iets over het hoofd gezien? Kan ik het de volgende keer beter doen?”

Frank Plasschaert.Beeld Wouter Van Vooren

In zijn hele carrière maakte dokter Plasschaert een drietal ingrepen mee die langer bleven nazinderen. Operaties waarbij het onverwachts verkeerd liep, ondanks alle goeie voorbereidingen. “Loopt er iets mis, dan moeten wij op het moment zelf vooral koelbloedig blijven: heel pragmatisch en gestructureerd te werk blijven gaan. Paniek kunnen wij ons niet veroorloven in het operatiekwartier. Dan maken we het alleen maar erger. Kijk, als arts probeer je een zo breed mogelijk veiligheidsnet te spannen voor je patiënten, je doet je uiterste best om dat totaal te maken. Glipt er dan toch nog iets door de mazen, dan voel je je daar erg ongemakkelijk bij.”

Kwatongen zouden kunnen beweren dat het dan om een medische fout gaat en het dan een gemakkelijk verweer is om je tot second victim uit te roepen. Maar dat is het niet, weerlegt Plasschaert. “Sommige dingen kun je nu eenmaal niet op voorhand inschatten. Soms reageert een lichaam gewoon slecht op een ingreep. Dat kan even onverwachts komen zoals een gezonde voetballer die ineens hart­ritme­stoor­nis­sen krijgt en sterft op het veld.” Als arts probeer je incidenten te vermijden, precies door jezelf goed te organiseren, gaat Plasschaert verder. “Telkens weer moet je ook voor jezelf in eer en geweten kunnen beslissen: neem ik het risico van de ingreep of niet? Daarom spreek ik een operatie ook altijd zo goed mogelijk door met de ouders en de patiënt, zodat ze toch mee in die beslissing betrokken zijn. Al is dat soms een theoretisch gesprek: dan weet je dat een ingreep een hoog risico op complicaties heeft, maar dat je eigenlijk geen andere keuze hebt.

‘Hoelang draag je zoiets mee? Voor altijd, denk ik. Alleen moet je erover waken dat het je niet verlamt’

“Vergeet niet dat sommige ouders een ingreep zolang mogelijk afhouden, uit angst. Tot ze ineens geconfronteerd worden met een kind dat pijn heeft, of ongemak. Vaak verkeert het patiëntje dan al in een slechtere conditie, en moet je dus in slechtere omstandigheden opereren. Op die manier legt de omgeving soms onbewust een extra druk op ons.”

Sommige complicaties zijn haast onvermijdelijk, legt Plasschaert uit. “Maar dat wil niet zeggen dat, als je ze tegenkomt, je er geen last van hebt. Loopt het onverwachts verkeerd, dan wordt daar nadien sowieso met de betrokken artsen over gepraat. Dat is zeker zinvol, zo kan iedereen dat plaatsen. Voor ons is het ook makkelijker om dragen als ook ouders zien dat wij daarmee worstelen. Het wordt pas echt moeilijk als anderen denken dat wij daar niet van afzien.

“Tja, hoelang draag je zoiets mee? Voor altijd, denk ik. Alleen moet je erover waken dat het je niet verlamt. Daar ben ik op mijn hoede voor. Je mag niet té voorzichtig worden, er is een grens aan voorzichtigheid. Want dan ga je misschien andere patiënten onterecht een ingreep ontzeggen, uit angst iets verkeerd te doen. En dat is ook niet de bedoeling.”

Second victim worden blijft moeilijk, luidt het, maar in de loop der jaren leer je systemen te ontwikkelen om daarmee om te kunnen. “Voor sommigen is dat praten, voor anderen nadenken, en voor nog anderen eens goed uitwaaien op de fiets. Hoe dan ook, je mag er niet van weglopen. Zelf probeer ik naar mijn patiënten te kijken zoals naar een groep. Oké, je behandelt ze als individu, maar je moet ook kijken naar wat je doet voor het geheel. Gelukkig blijven ook de successen hangen, want anders hou je het niet vol. Het is niet omdat iets voor één patiënt niet werkte, dat je die vijftig andere met hetzelfde probleem niet meer moet of kunt behandelen. Dán maak je pas een fout.”