Zo vader, zo zoon: Harry en Jo trokken naar Congo, maar wel met 2.000 kilometer tussen hen

Met een hoofd vol dromen stapten Harry Janssen en zijn vrouw in de jaren vijftig op het vliegtuig naar Congo. Ze kwamen terug met vier kinderen en een niet te stillen heimwee naar Afrika. Meer dan dertig jaar later besloten zowel Harry als zijn oudste zoon terug te gaan. ‘Zaten we daar allebei, hij in het zuiden, ik in het noorden, met meer dan tweeduizend kilometer tussen ons.’

Sue SOMERS

Zelden was het spreekwoord ‘zo vader, zo zoon’ zo toepasselijk als in dit verhaal, dat begint bij de dood van Harry Janssen, die in zijn overlijdensbericht wordt omschreven als ‘oud-koloniaal’ en ‘gewezen leerkracht Sint-Ferdinand’, het medisch-pedagogisch instituut in Lummen.

Wanneer we Harry’s oudste zoon Jo Janssen contacteren voor het levensverhaal van zijn vader, blijkt zijn levensloop haast een kopie te zijn van die van zijn vader. Ook Jo besloot op een dag met zijn gezin naar Congo te vertrekken – het Afrika-virus dat hem sinds zijn geboorte op het continent in zijn greep had, bleek hardnekkiger dan hij had gedacht.

Meer nog: dat vader en zoon Janssen op een bepaald moment zelfs tegelijkertijd in de Belgische ex-kolonie verbleven, ver weg van het vertrouwde Lummen, is van een synchroniciteit die je maar zelden tegenkomt.

Fruit en havermoutpap

Maar beginnen doen we bij het begin. In dit geval is dat 1952, wanneer Harry en zijn vrouw Anna Verhoeven besluiten dat een leven als koloniaal misschien wel voor hen is weggelegd. “Veel moest mijn vader niet achterlaten”, zegt Jo Janssen. “Hij was wees sinds zijn twaalfde en opgegroeid bij zijn peter, een aannemer in Achel, bij wie hij heeft gewerkt tot hij zijn vrouw leerde kennen.”

Met zijn ervaring in de bouw werd Harry door het toenmalige koloniale bewind ingezet bij grote infrastructuurwerken in Congo. Hij bouwde hospitalen en scholen, legde ronde punten aan en kon daarbij genieten van nogal wat zelfstandigheid: de staat stelde hem een budget ter beschikking, waarmee Harry Congolezen kon aannemen die hij zelf opleidde tot metselaar.

In 1955 vestigde het gezin zich in Luluaburg, het huidige Kananga, een stad in het zuiden van Congo. Harry bouwde er een huis en ging lesgeven in een school van de Broeders van Liefde, waar hij werd aangesproken als ‘meester-metselaar’. Harry en Anna kregen vier kinderen en oudste zoon Jo herinnert zich dat ze ‘modern en mooi’ woonden. “We hadden zelfs een badkamer thuis, iets wat ze in België in die tijd niet overal hadden.”

Er was ook een Congolese hulp in huis, Stéphane, die hielp bij de opvoeding van de kinderen. In de kleuterklas werd er gemengd Nederlands en Frans gesproken. Elke dag stond er fruit op het menu en het ontbijt bestond steevast uit porridge, havermoutpap die Jo altijd met Afrika zal blijven associëren.

In 1960, tijdens de Congocrisis, sloeg Harry met zijn gezin op de vlucht voor het geweld. Dankzij de Broeders van Liefde kon hij terecht als leraar metselen in het MPI Sint-Ferdinand in Lummen, waar hij opnieuw van nul begon: huis neerzetten, kinderen grootbrengen, een sociaal netwerk uitbouwen.

Vrijwilligerswerk

Heimwee brachten Harry en zijn vrouw ertoe om in 1987 opnieuw op het vliegtuig te stappen naar Congo. “Onze pa was een volbloed avonturier”, zegt Jo daarover. “Wij gingen in de vroege jaren zestig al met de auto op vakantie in Spanje, terwijl de mensen in Lummen zich afvroegen hoe onze pa daar de weg vond.”

Opnieuw trokken Harry en Anna naar Kananga, waar Harry een schrijnwerkerij runde en Anna in een weeshuis aan de slag ging. Het was vrijwilligerswerk voor de Broeders van Liefde, dat ze deden in ruil voor kost en inwoon. “In hun vroegere huis woonden ze toen niet meer”, zegt Jo. “Toen onze pa dat terugzag, is hij ineengestort. Het huis was in verval geraakt – een aanzicht dat hij als trotse vakman niet verwerkt kreeg.”

Kort na het vertrek van zijn vader kreeg Jo een telefoontje van het Limburgse bisdom. Jo was intussen aan de slag als opvoeder in het internaat van Sint-Ferdinand in Lummen, waar hij als manusje-van-alles ook aardig met techniek uit de voeten kon. “Na een voordracht van een landbouwingenieur op school was ik met de man in kwestie aan de praat geraakt – hij bleek zijn burgerdienst in Congo te hebben gedaan, waarna ik hem vertelde dat ik daar geboren was.”

Lang verhaal kort: de landbouwingenieur tipte het bisdom, dat Jo belde en vroeg of hij in Congo een garage wilde gaan leiden. Jo stemde toe, op voorwaarde dat ook zijn vrouw een job kreeg. Met hun drie kinderen trokken Jo en zijn vrouw in 1988 voor twee jaar naar Dungu, in het noorden van Congo, dichtbij de grens met Zuid-Soedan.

“Zaten we ineens allebei in Congo”, zegt Jo. “Pa in het zuiden, ik in het noorden, met meer dan tweeduizend kilometer tussen ons.”

Flesje cola

Fijne bijkomstigheid voor het kraambezoek: toen Jo’s vierde kind werd geboren in een aftands ziekenhuis in Dungu, kwamen Harry en zijn vrouw gewoon langs. Al moesten ze daar in de jaren tachtig veel langer over doen dan dertig jaar voordien, zegt Jo.

“De infrastructuur stelde niets meer voor. Hoewel de dichtstbijzijnde stad op amper tweehonderd kilometer lag van waar wij woonden, duurde het acht uur om daar met de jeep te geraken. In de jaren vijftig ging dat veel sneller. Maar ik kan wel zeggen dat mijn kinderen gelukkig zijn geweest in Congo. Ze maakten zelf hun speelgoed en als ik van de stad een flesje cola meebracht, dan deden ze er met z’n drieën dagen over om het leeg te drinken, zo blij waren ze met hun cadeau.”

Met zijn vader heeft hij het nog dikwijls over Congo gehad, zegt Jo. “Wij verstonden elkaar. We bleven maar verhalen vertellen, mijn twee broers en mijn zus hebben dat veel minder. Maar ik kan je wel zeggen: de Afrika-microbe, die bestaat.”

Kent u zelf een verhaal? Mail naar hetlaatstewoord@hbvl.be