Privacyregels belemmeren aanpak van mensenhandel
Den Haag
Dat staat in de Slachtoffermonitor die donderdag is gepubliceerd. Hulporganisaties moeten slachtoffers van mensenhandel om schriftelijke toestemming vragen om hen te melden bij het coördinatiecentrum tegen mensenhandel. Jeugdinstellingen, zorgcoördinatoren en andere hulpverleners hebben geen opsporingsbevoegdheid en mogen alleen na toestemming van het slachtoffer een melding maken. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft vorige maand geweigerd een uitzondering te maken op de privacyregeling.
Dat is een groot obstakel om een goed beeld te krijgen van het aantal slachtoffers van mensenhandel, zegt nationaal rapporteur Herman Bolhaar. ‘Het werkelijke aantal slachtoffers ligt vele malen hoger dan het aantal meldingen’, stelt hij. Omdat mensenhandel nog te weinig in beeld komt, kunnen slachtoffers van seksuele uitbuiting niet de juiste bescherming krijgen. ‘Je gaat het pas zien als je het doorhebt’, zo haalt Bolhaar een uitspraak van Johan Cruijff aan.
Het aantal meldingen door de politie neemt af: van 788 in 2013 naar 432 in 2017. De ‘forse daling’ is niet te danken aan het terugdringen van mensenhandel, maar aan een daling van het aantal meldingen bij het coördinatiecentrum. Bolhaar: ‘We weten al dat de meldingen naar schatting slechts één op de zes werkelijke slachtoffers in beeld brengen. Als de drempel om te melden hoger wordt, wordt dat verschil nog groter.’
Vorig jaar kwamen slechts 958 slachtoffers in beeld, via de politie en hulporganisaties. De rapporteur waarschuwt dat de politiek hier niet de ogen voor moet sluiten. ‘Mensenhandel heeft politieke topprioriteit. Daarom is het van groot belang dat er meer slachtoffers in beeld komen en dat zij bescherming krijgen’, meent hij.
thuiswerkers
Vooral Nederlandse slachtoffers van seksuele uitbuiting - de meest voorkomende vorm van mensenhandel - zijn minder goed zichtbaar: in 2014 en 2015 waren er gemiddeld 365 slachtoffers in beeld. In 2017 zijn dit er nog maar 263. De daling komt mogelijk doordat slachtoffers steeds vaker gedwongen worden te werken in de escortbranche en als ‘thuiswerkers’. Deze sectoren zijn minder goed zichtbaar voor de handhavende instanties. In 2013-2015 kwam twee derde van de slachtoffers van seksuele uitbuiting uit dit deel van de prostitutiesector. Afgelopen twee jaar steeg dit naar 81 procent.
Het aantal door de politie gemelde slachtoffers is niet alleen afgenomen, er blijken ook grote verschillen te zijn tussen de politieregio’s. Zo nemen vier eenheden (Rotterdam, Oost-Brabant, Oost-Nederland en Zeeland/West-Brabant) meer dan driekwart van de politiemeldingen over binnenlandse seksuele uitbuiting voor hun rekening, en de overige zes de rest. ‘Het is belangrijk om verder te onderzoeken wat de oorzaak is van deze verschillen, zodat alle politie-eenheden in staat kunnen worden gesteld om mensenhandel zo goed mogelijk aan te pakken’, stelt Bolhaar.
Buitenlandse slachtoffers van mensenhandel kunnen gebruikmaken van een speciale verblijfsregeling, die hen beschermt en stimuleert om aangifte te doen. Toch kiest meer dan een derde van hen later toch voor de route van een asielprocedure en mist daardoor bescherming van de speciale regeling. Ook loopt de politie dan de kans mis om mensenhandelaren op te sporen, constateert de Slachtoffermonitor.
In het rapport doet Bolhaar vier aanbevelingen. Het registreren van meldingen kan beter, net als de manier van informatie geven. Verder moeten verschillen tussen de politiemeldingen helder in beeld komen. Het ministerie van Justitie en Veiligheid ten slotte moet onderzoeken waarom zoveel slachtoffers van mensenhandel kiezen voor de - minder veilige - asielprocedure. <