Direct naar artikelinhoud
Column

Ik dacht ze me nooit zou durven verlaten, zal hij prevelen. Ze was zo’n schijterd

Ik dacht ze me nooit zou durven verlaten, zal hij prevelen. Ze was zo’n schijterd
Beeld Bob Van Mol

Daan Heerma van Voss is een Nederlandse schrijver.

We staan met z’n vieren rondom een boom. Rosalie, de vrouw van het andere stel, stapt als eerste naar voren, gedecideerd, alsof ze iets te bewijzen heeft. Maar al snel sluipt er twijfel in haar tred. Haar vriend, die om ondoorgrondelijke redenen ‘goedkoop’ uitspreekt als ‘goeikoop’, moedigt haar aan. Hij heet Mike, gezien zijn voorkeur voor fonetiek vermoedelijk gespeld als ‘Maik’.

Rosalies meest urgente zorg: de hoogte van de tak waarvandaan ze zou moeten springen, zeker zeven meter boven de rivier. Ze zet haar rechtervoet op een knot, dan plaatst ze haar linker op een tak, waarna ze zichzelf omhoog hijst. Daar staat ze, deze gezonde Hollandse meid, midden in de jungle, op een tak. De gids telt af. Three. Two. One. Maar ze springt niet.

Voor de goede orde, mijn geliefde en ik hadden Maik en Rosalie die ochtend per toeval ontmoet, we huurden tegelijk een gids in die ons door de rijstvelden, langs de kokos­nootplantages, naar de jungle zou leiden. Daar gingen we, achterop bij de gids en zijn maten, op hun met goedkope, schroeierige pentamax-benzine opgehitste scooters, dwars door Apocalypse Now-achtige tableaus, de bomenrijen omgeven door dikke rook, geen napalm, het was tijd om de resten van de rijstoogst te verbranden, de damp sloeg op je keel. Zeker twee uur hadden we gereden, voordat we bij deze noodlottige boom waren aangekomen. En nu wilde Maik waar voor zijn geld. Zo’n gids is natuurlijk niet goeikoop. Rosalie zou springen.

De gids telt nogmaals af, drie, twee, één. Weer geen beweging. 'Nee, ik wil niet!' De enkels van Rosalie trillen, haar blik is woest, een kat in het nauw.

De gids telt nogmaals af. Rosalie zet aan, haar enkels zetten zich schrap, maar ze blijft zich vasthouden. Mijn beginnende irritatie ebt alweer weg zodra ik Maik zie, zijn gespannen rug, de opgezette nek­spieren. Hoog tijd voor de volgende fase in hun interactie: het existentiële drama.

“Kom op, Roos, je kunt het”, roept Maik.

“Nee, Maik, ik kan het niet!”

“Laat de tak los. Je moet leren loslaten!” Een zin met een onmiskenbaar metaforische lading. Levens lichten op in mijn verbeelding – ze lijken me te jong om een kind te hebben verloren. Een miskraam dan? Is hij vreemdgegaan, jaren geleden, en kan zij zich er niet overheen zetten?

De gids telt nogmaals af, drie, twee, één. Weer geen beweging. “Nee, ik wil niet!” De enkels van Rosalie trillen, haar blik is woest, een kat in het nauw.

Dan kijkt Maik naar mij. Hij besluit de metaforische tactiek te laten varen en over te stappen op good old peer pressure: “Die mensen zitten allemaal op je te wachten, Roos. Kom op.”

“Nee!”, roept ze ineens. “Het kan niet, het lukt niet, ik wil niet.”

De gids ondersteunt haar trillende lichaam als ze weer naar beneden klautert. Ze glijdt ook nog uit, en beroept zich bij die laatste neerwaartse meter op een pijnlijke uitziende roetsj-methode, als ze beneden is zitten haar dijen vol schrammen. “Wat ben jij een schijterd, Roos”, zegt Maik, ever the gentleman, tussen neus en lippen door.

Roos leunt tegen een rots, ze rilt nog na. Ik fluister dat het niet uitmaakt. Het is maar een boom, een klim, een sprong. Met tranen in de ogen en een lillende onderlip knikt ze me toe. Maik staat ondertussen op de tak. Hij laat los, zet af, even voelt hij niks meer. Over een jaar, misschien zijn het er twee, zal hij tegen zijn vrienden prevelen: “Maar... Ik dacht ze me nooit zou durven verlaten. Ze was zo’n schijterd.”