Direct naar artikelinhoud
Column

Ik besloot de Bijbel opzij te leggen en atheïst te worden. In zekere zin heeft Jezus me dus wel degelijk gered

Daan Heerma van Voss (°1986).Beeld Bob Van Mol

Daan Heerma van Voss is een Nederlandse schrijver.

Onlangs vroeg een interviewer me met welke historische figuur ik me identificeerde. Naar waarheid antwoordde ik dat ik, wanneer geconfronteerd met de term ‘historische figuur’, onmiddellijk aan twee figuren dacht. In chronologische volgorde: Jezus Christus en Adolf Hitler. Figuren met wie ik me, voor de zekerheid, geen van beiden identificeerde, in het geval van eerstgenoemde door zijn overdaad aan dubbelzinnigheid, en in het geval van laatstgenoemde door zijn gebrek aan dubbelzinnigheid. Volgens mij begreep de interviewer me niet helemaal. Dat weet ik eigenlijk wel zeker. Hij bleek naast interviewer ook dominee te zijn.

We laten de figuur van Hitler maar even rusten, die krijgt al genoeg media-aandacht.

Jezus dan, met al zijn dubbelzinnigheid en zijn twijfels. Tot mijn verrassing las ik vanochtend in Edoardo Albinati’s ongeëvenaarde roman De katholieke school, dat Albinati’s favoriete personage uit de geschiedenis niemand minder dan de zoon van de Heiland is. De oorzaak van die voorkeur vinden we in de woestijn die Jezus eens bezocht. Jezus zou daar veertig dagen verblijven, veertig dagen waarin hij at noch dronk. Albinati: “Het is zijn uiterste opoffering: hij offert de waarheid zelf, zijn goddelijke compleetheid, en van nu af aan zal hij daar alleen nog uiting aan geven via toespelingen, in raadselen.” In de woestijn besloot de zoon van God om voortaan te allen tijde multi-interpretabel te zijn. (Daar hoefde je bij Hitler, om maar iemand te noemen, niet mee aan te komen.)

Met die multi-interpretabiliteit had ik vroeger moeite. Op mijn negentiende, toen ik in Italië woonde en mijn dagen zich vormden naar het gegalm van de kerkklokken, heb ik verwoede pogingen gedaan om te geloven. Het leek me echt een uitkomst; als ik geloofde, zou ik (1) meevallers in plaats van onverdiende toevalligheden kunnen uitleggen als verdiende beloningen en zou ik (2) tegenslagen in plaats van persoonlijke affronten kunnen uitleggen als beproevingen die ik het hoofd moest bieden. Ik las de Bijbel, ging naar de kerk. Het leek te werken. Het Oude Testament, daar kon ik wat mee. Die God, die met zijn wrokkigheid, zijn grootse macht en zijn onredelijkheid, vooral eigenschappen vertoonde van de klassieke tiran, begreep ik volkomen. Zo’n God zou ik ook zijn.

Zijn twijfel, de vechtlust die hij afwisselde met het tonen van zijn andere wang, de onduidelijkheid van dat monumentale laatste gebaar van hem, ik begreep helemaal niets van Jezus. Je zou maar zo’n zoon hebben

Maar Jezus versperde me de weg. Zijn twijfel, de vechtlust die hij afwisselde met het tonen van zijn andere wang, zijn rotsvaste voornemen om te sterven door wat ze in Amerika ‘suicide by cop’ noemen, de onduidelijkheid van dat monumentale laatste gebaar van hem, ik begreep er helemaal niets van. Je zou maar zo’n zoon hebben.

Ik besloot de Bijbel opzij te leggen en atheïst te worden. In zekere zin heeft Jezus me dus, zij het indirect, wel degelijk gered.

Enkele jaren geleden, eventjes terug in Italië, sprak iemand me op straat aan. Hij beweerde Jezus te zijn. (Nog een paradox aangaande Jezus: hij is de enige heilige van wie werkelijk iedereen weet hoe hij is gestorven, maar ook de enige die nog dagelijks opduikt in het straatbeeld. De vlassige baard, het ongewassen haar, die gebroken tred, de sandalen. Al die gematigde kopieën die je tegenkomt op straat, in de ecologische supermarkt, bij demonstraties zonder duidelijk doel, of in Italië.) Ik trakteerde de man op pizza en cola, hij wilde light. We zwegen terwijl we aten en dronken. Hij smakte erg. Ik wilde de man om advies vragen, maar durfde niet. Na afloop gaf hij een klamme, slappe hand. Nu ik dit opschrijf denk ik: het was hem echt. Hij had gewoon honger, na al die tijd in de woestijn.