© Jeroen Hanselaer

COLUMN. “Ze hebben me betrapt. Ik heb een brief gekregen van ’t Stad, voor mijn geveltuin”

Schrijver Jeroen Olyslaegers, winnaar van de Fintro Literatuurprijs, kijkt wekelijks met een saterblik naar zijn thuisstad Antwerpen.

Ze hebben me betrapt. Ik heb een brief gekregen van ’t Stad. Mijn geveltuin belemmert gebruikers van het voetpad. Zelf snoeien of gesnoeid worden, krijg ik te lezen. Zjust is zjust: mijn geveltuin oogt woekerend. En meteen moet ik aan Maria Maria Magdalena denken, de vrouw met de drie voornamen. Toen ik een huis vond in de Kruikstraat, woonde zij in een klein appartement schuins over mij op een hoek. Zij had de mooiste geveltuin die ik ooit had gezien. Een weelde aan bloemen en planten verzorgde ze dagelijks. Ze had diepe groeven in haar gezicht, wallen onder haar ogen, tussen haar dikke lippen bengelde meestal een gerolde sigaret en ze liep wat gebogen. Vaak zag ik haar verweerde hand al eens een slap bloemkopje optillen, alsof dat ene gebaar genoeg moed zou kunnen opleveren om als bloem de zaken weer van de zonnige kant te bezien.

Toen was zij de enige die wat groen bracht in deze straat. Het werkte besmettelijk. Ik zag ineens mogelijkheden in mijn veel te grijze gevel, ging naar het plantencentrum, wrikte thuis een paar trottoirstenen los en plantte vervolgens onwetend en onnozel de ergste, meest agressieve klimopsoort ooit in de grond.

“Ge moet daar wat mee oppassen”, zei Maria Maria Magdalena voorzichtig terwijl ze een shag rolde. Het waren de eerste woorden die ze tegen me sprak en haar stem klonk alsof ze het best gedijde in een café waar het rookverbod nooit ingevoerd raakte. Ze was diepgelovig, kwam ik meteen te weten, en ze peilde naar mijn ziel. Ik antwoordde dat ik een heiden was, meer bepaald een sater, een gereïncarneerde bosgeest die tot zijn verbazing in een stad zijn tijd doorbracht. Ze keek naar me en lachte zoals ge naar een zot lacht die toch niet beter weet.

Mijn klimop schoot inderdaad de hoogte in en werd al snel een groen monster, gezonden door de treiterige god Dionysos, dat ik regelmatig moest bekampen, staande op een ladder met een heggenschaar. Aan de andere kant van de gevel plantte ik Passiflora, de meest waanzinnige bloemen ooit, waarvan ik later te horen kreeg van mijn buurvrouw dat ze de passie van Christus verbeelden. Gecombineerd met serieus wat onkruid en steeds hoger schietend werd dit alsmaar wilder en wilder.

Ik had Maria Maria Magdalena gevraagd om me wat bij te staan, af en toe te snoeien in dat woekerende groen in ruil voor wat geld. Dat kwam omdat ik haar had zien bedelen aan de Schoenmarkt, aan de kapel van Onze-Lieve-Vrouw Geboorte, midden in deze stad dus, recht tegenover het shoppingcentrum. Ze keek naar de grond terwijl ze haar gerimpelde hand hief. Mijn hart brak. Ik wilde haar helpen zonder haar trots te bruuskeren. Ze knipte dus mijn klimop bij en ontfermde zich over mijn bloemen. Toen ik haar zag bedelen in onze eigen buurt, wist ik dat haar financiële situatie erger was geworden en dat ze zich de luxe van schaamte niet meer kon veroorloven. Ik trachtte haar meer te geven. Dat wilde ze niet.

En ineens was het gedaan. Haar geveltuin werd afgebroken. Ze was er niet meer. Ik geef toe dat ik mijn geveltuin wat heb laten verwilderen, omdat ik Maria Maria Magdalena nog altijd een beetje mis. Maar zoiets krijgt een mens aan ’t Stad niet uitgelegd. Ik zal mijn heggenschaar maar uit de kelder halen.

Aangeboden door onze partners

Hoofdpunten

Aangeboden door onze partners

Keuze van de Redactie

MEER OVER