© Joren De Weerdt

Kijk binnen in het kasteel dat iedereen wil bezoeken

Meer dan duizend mensen schreven zich in een mum van tijd in om volgend weekend het kasteel van de familie de Broqueville te gaan bezoeken in Mol. En daarmee zijn alle plaatsjes volzet. Voor zij die geen ticketje konden bemachtigen: geen nood. CittA Kempen ging twee jaar geleden al langs in het kasteel en kreeg er een exclusieve rondleiding van de graaf en gravin. Het verslag van dat bezoek leest u hier.

Stijn Janssen

Hoewel het kasteel van de adellijke familie de Broqueville op nog geen honderd meter van de abdij van Mol-Postel ligt, merkt geen van de duizenden dagjestoeristen die hier op zondag voorbijrijden deze verborgen parel op. Het kasteel ligt dan ook perfect verscholen achter een haag van hoge bomen. Zelf rijden we er drie keer voorbij voor we tussen de dichte struiken de slingerende oprijlaan naar het kasteel vinden. We hebben onszelf uitgenodigd bij graaf Charles de Broqueville en gravin Beatrix de Schietere de Lophem en we zijn welkom. Toestemming krijgen voor ons bezoek was tegen alle verwachtingen in a piece of cake. Al na twee muisklikken vonden we het telefoonnummer van de graaf op het internet. De graaf nam ook zelf de telefoon op, en dus niet een of andere lakei of secretaris. “Ik lees al jaren de Gazet van Antwerpen”, zei hij familiair. “Wanneer spreken we af?”

© Joren De Weerdt

En daar staan we dan op een grijze vrijdagochtend op de drempel van zijn kasteel bedremmeld te wezen, want nergens aan de voordeur vinden we een bel om onze aankomst te melden. Tot ons oog op een verroeste, ijzeren staaf valt die een halve meter boven ons hoofd bengelt. We geven er een snok aan en jawel: achter het portaal klinkt luid een bimbam. De graaf doet zelf open. We drukken hem de hand. Maar plots merken we een derde hand op. Het is die van de gravin. Ze stond verscholen achter de hoge deur en we hadden haar niet meteen gezien. Ze moet er hartelijk om lachen. Meteen is ook het ijs gebroken.

Voor hij ons meeneemt voor een rondleiding, vraagt de graaf onze fotograaf om discreet te zijn in het nemen van foto’s. Het kasteel heeft al vier inbraakpogingen achter de rug. Gelukkig ging telkens het alarm af en sloegen de inbrekers op de vlucht. “Ik heb ook wapens in huis”, fluistert de graaf ons toe. “Op een keer had iemand mij gewaarschuwd dat er op een zaterdagnacht inbrekers bij mij zouden langskomen. Ik ben hier aan de open haard in een zetel gaan zitten met een geweer in de hand. De politie had me gewaarschuwd: ‘Niet schieten als ze buiten zijn, alleen als ze binnen zijn.’ Ik heb gelukkig geen inbreker gezien.”

© Joren De Weerdt

Er zijn ook nog andere ongenode gasten. Meestal Nederlanders die een frietje komen eten aan de abdij van Postel. “Nederlanders zijn een stuk brutaler”, zegt de graaf. “Zo stond hier eens een Nederlandse vrouw binnen. Ik zei haar: ‘Mevrouw, dat is hier privé.’ ‘Ha nee’, antwoordde ze. ‘Ik heb nog niet alles gezien.’ Dat was in de zomer, de deuren stonden open en ze was gewoon binnengestapt. Ik heb er ooit ook twee aan de poort gehad. Ze vroegen meteen: ‘Hoeveel vraagt u voor het kasteel?’ Ik zei: ‘Een miljard euro’ (lacht).”

Eerste minister

Alors, de rondleiding kan beginnen met de graaf als enthousiaste, maar strenge gids. Hij zal ons geregeld op onze kennis van de vaderlandse geschiedenis en aardrijkskunde testen. “U weet ongetwijfeld wie dit is”, vraagt hij al meteen als we in de hal voor een enorm schilderij staan met daarop een statig heerschap. Gelukkig kennen we het antwoord: het is een portret van de beroemdste Charles uit het geslacht de Broqueville, die het tijdens de Eerste Wereldoorlog tot eerste minister schopte en de familie de titel van graaf schonk.

Nee, zijn grootvader heeft hij nooit gekend. “Maar ik ken wel een plezante anekdote. Er was hier ooit een journaliste op bezoek. Ze stelde aan mijn overgrootvader, de vader van Charles dus, de vraag of hij trots was dat zijn zoon eerste minister was geworden. ‘Nee’, antwoordde die. ‘Als minister zal hij nooit met zijn handen leren werken.’” De graaf opent wat plechtstatig een grote deur.

© Joren De Weerdt

Het vertrek dat we betreden, blijkt het bureau van de eerste minister zelf te zijn geweest. Zijn kleinzoon heeft het zo goed mogelijk in zijn oorspronkelijke staat behouden. Er staat een statig bureau en tegen de muur hangen kaarten die de geschiedenis van Postel vertellen. In de hoek prijkt nog een hoge, houten pupiter. “Dat was zijn schrijftafel in Brussel”, zegt de graaf. “Ik heb het ding speciaal laten overbrengen.”

“Hoeveel kamers telt dit kasteel?”, vragen we op de man af. De graaf kijkt ons verbaasd aan. “Daar vraagt u me wat. Ik heb ze nog nooit geteld. Ik schat tussen veertig en vijftig.” Wat opvalt, is dat in de meeste vertrekken nog een aangename warmte heerst. Een bewijs dat de ruimtes nog worden gebruikt. In een ervan bevindt zich een groot tv-scherm dat vloekt met de rustieke meubels. In het aanpalende vertrek ruikt het nog naar verse ‘open haard’. “Dit is de babbelruimte”, zegt de gravin. “Mijn lievelingsruimte in het kasteel. Hier ontvangen we onze gasten aan de open haard. Ook als onze kinderen en kleinkinderen op bezoek zijn, zitten we meestal hier en praten we de avond gezellig vol.”

© Joren De Weerdt

De graaf en gravin hebben niet altijd in dit kasteel gewoond. Pas in 1996 besloten ze er hun intrek te nemen. Voordien woonden ze in Brussel waar de graaf als financieel adviseur in de banksector werkte. Toen in 1994 zijn moeder overleed, kwam het kasteel in Postel leeg te staan en besloot hij kasteelheer te worden. “Mijn oudste broer was niet geïnteresseerd in het kasteel”, legt de graaf uit. “Mijn vader had vijf kinderen. Ieder heeft zijn deel van de erfenis gekregen. Mijn grootvader had destijds nog meer dan 3.000 hectare grond in Postel, mijn vader nog iets meer dan 500 hectare. Door die erfenissen is het domein van de familie steeds meer versnipperd geraakt.”

“We hebben twee jaar aan de renovatie gewerkt”, zegt de gravin. “Eerst overal nieuwe elektriciteit gelegd en daarna een aantal badkamers ingericht. In 1996 is onze oudste dochter hier kunnen trouwen.”

© Joren De Weerdt

Geen personeel

Ondertussen zijn we tijdens onze privérondleiding al in de andere vleugel van het kasteel beland. De graaf toont ons een gezellige keuken met op de eettafel Franse kazen. Ernaast is de wasplaats met een vooroorlogse wasmachine. Hij wijst ons op een vreemd toestelletje aan de muur. “Weet u wat dit is?” We wagen zelfs geen gok. Omstandig legt hij uit dat het om een vernuftig systeem gaat dat bedoeld is om het personeel op te roepen. Werd er vanuit een van de vele vertrekken gebeld, dan verscheen op dit toestel het nummer van de kamer. “Dat werkt nu niet meer”, lacht de graaf. “Ik mag zo veel bellen als ik wil, er komt niemand meer opdagen.”

Tja, personeel... Had de adel vroeger bij wijze van spreken voor het blazen in de hete afternoontea of voor het bijknippen van de jachthonden wel een dienstmeisje, een knecht of een butler, vandaag moet het echtpaar de dagelijkse zaken zelf beredderen. “De taken zijn netjes verdeeld”, zegt de graaf. “Ik doe ‘de buiten’, mijn vrouw ‘de binnen’. Personeel is te duur.”

© Joren De Weerdt

Van ingewijden weten we dat mevrouw haar boodschappen in gewone supermarkten doet. “We zijn ook maar gewone mensen”, antwoordt ze kordaat. “We kijken ook naar de promoties, zoals iedereen. Voor het poetsen heb ik een hulp, maar ik poets wel mee. Ik doe dat zelfs graag.” Over de graaf hebben we dan weer opgevangen dat hij er niet voor terugdeinst om zelf de dakgoten proper te maken. “Dat klopt”, zegt zijn vrouw. “Zo gevaarlijk!” En ze slaat haar blik ten hemel.

De graaf vindt het tijd om ons mee naar buiten te nemen. De tuin - of zeg maar gerust: het park - rond het kasteel is zijn territorium. We staan verbluft te kijken. Eerst strekt zich een kortgeknipt gazon uit met aan de rand een groot buitenzwembad. Daarachter zien we, zover onze blik reikt, vijvers en majestueuze bomen. Tussen dit alles ligt wat plompverloren een maisveldje. “De mais gebruiken we voor de jacht”, legt de graaf uit. “We voederen er de eenden en fazanten mee. Gisteren heeft er nog een everzwijn lelijk huisgehouden. De tuinman kwam me ’s morgens roepen. Hij had het spoor van het everzwijn kunnen volgen. Tot hij het dier buiten ons domein gewond aantrof, waarschijnlijk aangereden door een voertuig. Ik ben mijn geweer gaan halen en heb het dier afgemaakt.”

“Uw kerstdis is daarmee verzekerd”, grappen we. “Neen”, zegt hij. “Mijn vrouw moet het vlees niet meer hebben. We hebben al genoeg everzwijnenvlees in de diepvries. In Postel krioelt het van de everzwijnen.”

© Joren De Weerdt

Dan troont hij ons mee naar een van de vijvers. Hij buigt zich voorover en roept enthousiast: “Zie je de vissen. Zulke kolossen! Weet je welke soort het is?” We turen in het water en zien inderdaad monsterachtige vissen voorbijschieten. “Steur”, roepen we verbaasd. “Juist”, zegt de graaf. “Een firma huurt mijn vijvers om steur in te laten zwemmen. Een paar keer per jaar komen ze de vissen vangen om de kaviaar te oogsten.” Ook zaken doen moet je de graaf niet leren.

Koning Albert

Terug in het kasteel mogen we van de graaf nog een kijkje nemen in de slaapvertrekken. We beklimmen de stijlvolle houten trap en komen terecht in een lange gang met hertenkoppen aan de muren: zijn jachttrofeeën. We tellen wel een dozijn slaapkamers. In de laatste kamer houden we halt. “Hier heeft koning Albert I nog geslapen”, beweert de graaf. “De koning kwam niet naar Postel om de politiek te bespreken met mijn grootvader. Neen, hij had hier veel gronden liggen die hij moest beheren. Maar zijn aanwezigheid werd geheimgehouden. De mensen van Postel mochten niet weten dat hij er was.”

© Joren De Weerdt

Ook nu is er nog geregeld hoog bezoek in het kasteel. Vaak zijn het genodigden op de jachtpartijen die de graaf maar al te graag organiseert. “De vader van koningin Mathilde, Patrick d’Udekem d’Acoz, kwam wel eens hier. Hij was een huisvriend. Geen echte jager.”

Opnieuw beneden snuiven we een heerlijke geur op die vanuit de keuken lijkt te komen. “Soep?’, vragen we aan de gravin. “Juist”, zegt ze. “Vanavond komen de kinderen en kleinkinderen logeren.” Het echtpaar heeft drie kinderen - twee dochters en een zoon - en ondertussen ook negen kleinkinderen, allen tussen 4 en 18 jaar. Ze wonen in de omgeving van Brussel, maar brengen maar wat graag hun weekends en vakanties door in Postel. “Het kasteel houdt de familie samen”, zegt de gravin. “Het is een echte luxe dat we ze allemaal te slapen kunnen leggen.”

© Joren De Weerdt

Nog een laatste vraag willen we hen stellen. Beiden zijn zeventigers. Hoe lang denken ze nog in het kasteel te kunnen wonen? De graaf houdt de vraag af. “We voelen ons nog jong, we kunnen hier nog wel een tijd blijven”, zegt hij. Zijn vrouw kijkt hem aan: “Toch moeten we aan de toekomst denken. Er zal wel een dag komen dat het niet meer kan.” De graaf stribbelt tegen. “Ach, we zullen wel zien.”

En wie komt er dan in het kasteel wonen? “Een van de kleinkinderen is geïnteresseerd”, wil de graaf nog kwijt. “Maar eerst moet hij beter Nederlands kunnen. Hij zit op een Franse school en spreekt nog niet vlot genoeg Nederlands. Het kasteel verkopen zou spijtig zijn. Maar als wij er niet meer zijn, moeten we ons dat niet meer aantrekken. Dan zijn ze vrij om ermee te doen wat ze willen.”