Direct naar artikelinhoud
Column

Echte vriendschap, dat is weten wanneer je je bek moet houden

Echte vriendschap, dat is weten wanneer je je bek moet houden

Een week geleden schreef ik over mijn eerste ontmoeting met de kunstenaar Krik Makkelie. Nu zou ik het vervelend vinden als u denkt dat hij alleen maar clitorissen van metaal maakt.

Krik is nooit blijven hangen in goedkoop succes. Ja, hij verkocht op kunstbeurzen zijn clitorissen en ja, daar verdiende hij goed geld mee, maar Krik is nooit tevreden geweest met veiligheid. Hij won prijzen, maar die weigerde hij. Krik wilde scheppen en geven, niet stilzitten en ontvangen.

Krik en ik woonden in hetzelfde dorp. Overdag waren de gewone mensen naar hun werk en dan zochten wij elkaar op. Ik mocht naar hem kijken terwijl hij kunst maakte. Ik heb dat als de gelukkigste periode in mijn leven ervaren. Ik zat op een houten stoel en keek naar Krik. Die zat ook op een houten stoel. Dat kon soms drie dagen duren, maar als hij eenmaal in beweging kwam dan was het vernietigend mooi.

Het is in het huidige kunstlandschap niet meer zo hip om grommend aan te vallen op je materie. We zitten nu in een periode dat kunstenaars ergens in een Spaans atelier enkele maanden achter elkaar werken aan een luciferkopje van kinderschedel, maar Krik werkte puur op intuïtie. Ik heb hem een jurk van zijn moeder zien verscheuren. Lachend. Ik wist niet eens dat hij een moeder had. Dat soort dingen.

Om u een indruk te geven hier een opsomming van wat Krik drie jaar geleden allemaal maakte: Jesus in a fishbowl (twee poppenogen in een vissenkom), Cowboys and Teabags (een cowboyhoed vol met natte theezakjes) Chair without legs (een stoel zonder poten) en drie dagen geleden nog Red, White and Blue Still Love You (tekening met potlood van een potlood).

Terwijl Krik vlak voor mijn ogen groeide, zijn eigen taal vond – hoe zeg je dat – werd ik steeds stiller. Dat begon te knagen. Ik dacht dingen die Krik helemaal niet zouden helpen. Ik dacht bijvoorbeeld: ‘Ja, Krik, slechts gekleed in een badjas een oude badeend op een doek spijkeren en dan de gasbrander er op zetten, dat hebben we nu wel gezien. Kom eens met iets anders, Krik.’

Ik kon niet langer zwijgen. Het werd een te onevenwichtige relatie. Ik wilde meer zijn dan de man die netjes bewonderde. Ik besloot om te spreken als iets mij niet beviel. Twee jaar geleden deed ik dat voor het eerst en het ging meteen heel erg fout.

Krik stond vlak voor me. In een grote trog mengde hij klei, oud graan en resten van verbrandde autobanden. Ik keek, stond op, ging naast hem staan en zei: ‘Ik zou zelf oude rijst hebben gebruikt. Geen graan. Te Hollands. Te Rembrandt. We leven inmiddels in een ander Nederland, Krik. Maar goed, dat vind ik. Het is jouw kunst. Als jij graan wilt, dan neem je lekker graan. Ik zeg je alleen dat het niet werkt. Even goede vrienden.’

Dat laatste klopte niet helemaal. Krik keek me minutenlang aan, met zijn gasbrander in de linkerhand, keerde zich opeens om en verliet zijn eigen schuur. We zijn nu een paar jaar verder en ik weet niet waar hij is. Ik maak mij zorgen. Sommige kunstenaars hebben miljoenen vrienden maar Krik had alleen mij. Ik had moeten zwijgen. Misschien is dat echte vriendschap: gewoon eens weten wanneer je je bek moet houden.