Direct naar artikelinhoud

De dictators zijn dood, leve de dictators!

Na mislukte democratiseringspogingen, berust het Westen nu in het voortbestaan van despotische regimes in het Midden-Oosten.

President Assad liep zaterdagmorgen gewoon naar zijn kantoor.Beeld AFP

Paradoxen kennen we vooral in de gedaante van gedachtenoefeningen. Dat je er ook gebouwen mee in puin kan schieten, leerden we vorige week. Amerika, Frankrijk en Engeland vuurden in het nachtelijk duister 105 raketten af op Syrische doelen. Het was een indrukwekkend machtsvertoon. Maar bij daglicht brak al snel het besef door dat de raketten vooral een proeve van onmacht waren geweest.

Het bewijs daarvoor wandelde die zaterdagochtend doodgemoedereerd met zijn aktentas naar kantoor. Het lange, slungelachtige lijf van de Syrische president Bashar al-Assad vertoonde geen spoortje stress. Zijn tred had zelfs iets zwierigs, op het treiterige af. Het tafereel was geënsceneerd, maar ik kon me niet onttrekken aan het gevoel dat hier zowel het verleden als de toekomst van het Midden-Oosten liep.

Het gebied kent een lange traditie van dictatoriaal bestuur. Dat leek te veranderen tussen 2003 en 2011. Er werd een eind gemaakt aan de regimes van Saddam in Irak, Mubarak in Egypte en Kaddafi in Libië. In Syrië brak een opstand uit tegen Assad. Saddam stierf aan de galg, Kaddafi werd afgemaakt in een rioolbuis. Democratie lonkte overal. Niks kwam er van terecht. De opvolgers van de tirannen heetten chaos, terreur en oorlog. Egypte wordt inmiddels gewoon weer geleid door een generaal en Assad is met Russische en Iraanse hulp terug van eigenlijk nooit weggeweest. De dictators zijn dood, leve de dictators. ’s Ochtends verschijnen zij als vanouds met hun aktentas op het werk.

Het Westen legt zich daarbij neer. Het belangrijkste nieuws was vorige week niet de wapens, maar de woorden van de Britse premier May meteen daarna. ‘Dit ging niet om ingrijpen in een burgeroorlog. En ook niet om een verandering van regime.’ De drie westerse geallieerden wilden alleen duidelijk maken dat het gebruik van gifgas niet wordt geaccepteerd. Een honorabel maar beperkt doel. Hoe anders was dat bij de Irak-oorlog van 2003: die werd gevoerd onder het vliegende vaandel van de Verspreiding van de Democratie.

Dit banier ligt tegenwoordig uiteengereten en besmeurd in het museum van Gefnuikte Illusies en Hoogmoed. Vorig jaar nog, na een eveneens aan Assad toegeschreven gifgasaanval op Syrische burgers, zei de Britse minister Johnson dat we ver moesten teruggaan in de geschiedenis om een tiran te vinden die kon blijven zitten na zoveel verschrikkingen. Nu zegt hij met May: het gaat ons niet om Assad. Die mag blijven, en zelfs meer dan dat. We hebben hem nodig, in de strijd tegen terreurgroep IS en misschien ook wel om in Syrië de orde te herstellen. Niemand zal dat hardop zeggen, maar het heeft er alle schijn van.

Het Midden-Oosten is van oudsher een explosieve mix van sektarische en tribale spanningen, kunstmatige grenzen, grote bevolkingsaanwas, armoede, werkloosheid, gebrek aan perspectief voor jongeren en religieus fanatisme. Jarenlang hielp het Westen met de status quo bewaken, door de autoritaire regimes te steunen die met harde hand het deksel op de pan hielden. Op ‘11 september’ borrelde het geweld niettemin over naar hartje Manhattan.

Om een herhaling daarvan te voorkomen, koos president Bush voor de omgekeerde weg. Hij besloot de status quo te doorbreken, zette Saddam af en wilde van buitenaf en bovenaf met militaire middelen de regio rijp maken voor democratie. Dat mislukte. Vervolgens was er de Arabische Lente, de geweldloze democratiseringspoging van binnenuit en onderop. Dat mislukte ook.

De klepel lijkt nu noodgedwongen terug te slaan naar het op zijn minst gedogen van sterke mannen als ordebewaarders. Voor het Westen is dit een keus uit onmacht. Het alternatief – een grootscheepse interventie in Syrië – was vanwege de lessen van Irak en de Russische aanwezigheid geen optie. Laten we daarover in elk geval eerlijk zijn.