Mediacolumn: Laat onze dochters slank zijn
Laatst zat ik in een kerkdienst waar Psalm 144 werd gezongen. Niet vreemd. Psalmen zingen is typisch iets voor kerkgangers. Maar mijn lippen weigerden toen het script van de samenzang luidde: ‘Laat onze dochters slank en sierlijk zijn, zoals pilaren op het tempelplein.’
Ik keek om me heen, zocht naar jonge meiden in de rijen. Moet ik meezingen met een wensdroom over het uiterlijk van ‘onze dochters’? Dat ze ‘slank en sierlijk’ zijn? Daarvoor had ik net te veel over anorexia gehoord. En los daarvan voelde het raar: in de kerk een ideaalbeeld te bezingen dat is gefixeerd op de decoratieve kracht van slanke meisjes. Brr.
De bewuste tekst komt uit De Nieuwe Psalmberijming van de stichting Dicht bij de Bijbel. Psalm 144 is door de voorzitter zelf berijmd. Zaten we daarmee zíjn ideale vrouwbeeld uit te serveren als kerkgangers onder elkaar? Of dat van de oorspronkelijke psalmdichter? En maakt het antwoord uit, voor de vraag of ik het meezing?
Een oudere psalmberijming lijkt erop: ‘laat onze dochters ranke zuilen zijn van een paleis’. Een nog oudere versie spreekt van dochters ‘als stenen naar den eis gehouwen, op hoeken eens paleis’. De onberijmde Statenvertaling houdt het bij: ‘onze dochters als hoekstenen, uitgehouwen naar de gelijkenis van een paleis’.
Het is aannemelijk dat die hoekzuilen van het bouwwerk in Psalm 144 een ideaalbeeld belichamen. Welk ideaal? Dat vrouwen ‘hoekstenen’ zijn? Dat ze er welgedaan en krachtig uitzien? Dergelijke opties zouden mijn voorkeur hebben.
Maar er valt vast veel voor te zeggen dat genoemde hoekzuilen vooral ter decoratie dienden. En dan refereert de psalm wellicht niet aan hun draagkracht maar aan hun ideale uiterlijke vorm. En mogelijk stonden ze voor de psalmdichter daarmee symbool voor de ideale vorm van vrouwen. In onze expliciete beeldcultuur zou hij dan hebben kunnen zeggen: Laat ‘onze dochters’ gevormd zijn naar de vrouwen die parfumreclames sieren. Helemaal vreemd is dat niet aan de Bijbel en daar heb ik het soms best moeilijk mee. Zo eindigt het boek Job met: ‘In het hele land waren er geen mooiere vrouwen dan de dochters van Job.’ Alsof Jaap Jongbloed likkebaardend klaarstaat om met een van die dochters langs een ver zandstrand te gaan lopen; voor zijn tamelijk lege programma Het mooiste meisje van de klas. En dan verzint hij teksten zoals hij die maandagavond in de voice-over uitkraamde: ‘Af en toe trok er in haar leven een wolk voor de zon. Uiteindelijk schijnt ze als nooit tevoren.’
Ik ga er, op mijn beste momenten, van uit dat ik bij God ooit schijn als nooit tevoren. Zullen alle vrouwen dan slank en sierlijk zijn? Ik zou het zomaar kunnen denken, omdat ik het voor mezelf nu ook al best wil. Dat is het tegenstrijdige van ideaalbeelden: wat je opjaagt, jaag je vaak na. Reclamemakers weten dat. Influencers spelen erop in. Onze beeldcultuur is ervan vergeven. En zo wordt duidelijk hoe ideaalbeelden een mal worden waarin veelvormigheid gaat knellen. En daarom zing ik dus even niet mee met teksten als: ‘Laat onze dochters slank en sierlijk zijn.’