De ontdekking van Andrei Tchmil in de E3: “Ik zag hem komen in een Lada en vertrekken met een Louis Vuitton”

© Het Nieuwsblad

Hij kwam van ver. Van de laatste halte voor Vladivostok. Maar het is in de straten van Harelbeke dat Andrei Tchmil zijn grote doorbraak kent. Op zijn 31ste wint hij op een zaterdag in maart in 1994 de E3 Harelbeke. Een renner met meer eerzucht dan vrienden, gehard door het Sovjetregime, op weg naar een pracht van een palmares. Zegt een ploegmaat van toen: “Ik had hem zien komen in een Lada, ik zag hem vertrekken met een Louis Vuitton aan zijn arm.”

Wim Vos, fotoredactie Patrick De Kuysscher

“Voor mij blijft dat zijn schoonste zege. Er is later veel spel gemaakt over zijn overwinning in Roubaix. Of die in de Ronde van Vlaanderen, zes jaar later. Grotere overwinningen. Maar wat Tchmil in ’94 in Harelbeke presteerde, dat blijft voor mij ongezien.”

Dat zegt Jef Braeckevelt. Vijfenzeventig is hij vandaag, maar nog altijd mogen ze hem op elk moment van de dag wakker maken voor de koers. Het is in de zomer van 1993 niet anders. Braeckevelt is dan nog jonger en kloeker – “de Obelix van het peloton”, schrijft een collega-journalist– en is al een viertal jaar ploegleider bij Lotto. Maar hoofdschuddend kijkt hij toe wat zijn ploeg ervan bakt. Of juister: er niét van bakt. “Het was een heel slecht jaar”, begint Braeckevelt er 24 jaar ­later nog altijd bij te zuchten. De statistieken spreken hem niet tegen. De Tour van 1993 is al voorbij en Lotto telt één overwinning op de internationale kalender: een ingekort ritje in de Ster van Bessèges. De ploeg die acht jaar geleden begonnen is als een kweekvijver van Belgisch talent, ligt op apegapen. Er moet iets gebeuren. Nieuw bloed, een nieuwe kopman. Gelukkig kent Jef Braeckevelt al een tijdje de oplossing. “In 1990 had ik hem voor het eerst in ’t oog gekregen”, zegt hij vandaag. “Een Rus van Alfa Lum. Ik zag hem in de Ronde van België. De laatste rit kwam aan in Leuven. Een rit met veel kasseien. Hij vloog daar over de stenen. Die moeten we pakken, zei ik direct. Dat is er eentje voor de Vlaamse klassiekers. Maar hoe vurig het pleidooi van Braeckevelt ook is, lange tijd heeft niemand er oren naar. Keer op keer stoot hij op de heilige stelregel van de ploeg. “Lotto was Belgisch. Er mochten toen geen buitenlanders bij.” Maar die zomer, opgejaagd door de rampzalige resultaten, kan het eindelijk wel. Een buitenlander, en dan nog wel een Rus!, hadden ze zich bij de Nationale Loterij verslikt in hun pousse-café. Nog meer omdat die Rus al 30 was. Maar Braeckevelt kan hen toch overtuigen. “Ik wist gewoon: die gaat voor ons prijzen pakken.” In de zomer van 1993 zet Andrei Tchmil zijn handtekening bij de ploeg waar hij nooit meer zal vertrekken.

De vergissing van zijn leven

Waarom Braeckevelt zo overtuigd is? Andrei Tchmil is een rariteit in de koers van de vroege jaren 90. Een brokstuk van het ineengestuikte Sovjetregime. De journalisten kunnen zelfs zijn naam niet schrijven. Tchmill, Tsjmile, Tsmil... Doorploeter de archieven en er is geen variant die niet passeert. Wat ook niet helpt: zijn leven is al even complex als zijn naam. Tchmil is geboren in Khabarovsk, vlakbij China. Wie de Transsiberische treinroute volgt, vindt er de laatste stopplaats voor terminus Vladivostok. Zijn moeder is een operazangeres met wie hij vroeg naar Oekraïne verhuist. Zijn tienerjaren brengt hij dan weer bij zijn grootmoeder in Moldavië door. “De man met tien nationaliteiten”, grijnst Patrick Lefevere vandaag nog steeds. Maar in zijn jeugdjaren heeft Tchmil maar één vaderland en dat is de Sovjetunie. Een gesloten land waar wielrenners staatsamateurs zijn en voor wie elk uitstapje richting het Westen slechts bij uitzondering is toegestaan. Tchmil belandt er in een cultuur van ijzeren discipline. “Met 24 renners gingen we in de winter op een geheime stage in Kirgizstan”, zegt hij. “Onze enige opdracht: rijden, rijden, rijden… 3.600 kilometer in drie weken. Alleen de besten haalden de definitieve selectie.” Het is één van die redenen waarom Braeckevelt zo in Tchmil gelooft. Dat verleden had hem hard gemaakt, klinkt het, en gedisciplineerd. “Als prof was Tchmil een van de eerste coureurs die al in de maand december op de weg trainde. Nu doet iedereen dat, toen bijna niemand. Ik herinner mij dat we met de ploeg op skivakantie gingen. Samen langlaufen. Eén renner had zijn fiets mee: Andrei. Elke morgen vroeg hij mij om hem naar de vallei te brengen om te trainen.”

© Archief Het Nieuwsblad

Maar zijn Sovjetverleden heeft Tchmil ook iets anders geleerd: dat het in de koers ieder voor zich is. Letterlijk: het wielrennen is in het Oostblok niet de ploegsport die het in het Westen is. En figuurlijk: Tchmil is niet de grote topper die zeker is van zijn plek. Meer dan eens valt hij naast de WK-selectie. Dat blijkt ook als de USSR in 1989 uit mekaar spat en de eerste Oost-Europeanen in het westerse profpeloton opduiken. Enkele toppers vinden snel onderdak bij een topploeg. Niet zo voor Tchmil. Hij verkast naar Alfa Lum, een ploeg uit San Marino die met de gratie van de Russische federatie alleen uit Russen bestaat. Tchmil wint er nooit en valt bitter weinig op. Maar, zegt hij vandaag, hij ontdekt er wel waar zijn grote kwaliteit ligt. “In 1989 reed ik mijn eerste wedstrijd in België. De E3 Prijs in Harelbeke, toen al. Ik merkte direct dat die Vlaamse koersen mij op het lijf geschreven waren. De waaiers, het wringen, het vechten voor je plek... Ik was de enige van de ploeg die de finish haalde.” Als Alfa Lum er na twee jaar mee ophoudt en alleen een kleine Belgische ploeg hem een contract biedt, gaat Tchmil er dan ook dankbaar op in. SEFB telt haast uitsluitend kermiscoureurs en veldrijders en Tchmil rijdt er voor een habbekrats. Maar weer ontdekt hij iets nieuws: hij kan ook winnen. In de GP Cerami klopt hij ex-wereldkampioen Fondriest, met Parijs-Bourges wint hij zijn eerste rittenkoers en in Moskou wordt hij de allerlaatste nationale kampioen van de stervende Sovjetunie. We zijn intussen eind 1991. Bij Lotto roept Braeckevelt vergeefs om de komst van Tchmil. Zijn Rus kan niet alleen over de kasseien rijden, hij kan ook winnen! Maar het is een andere ploeg die met Tchmil aan de haal gaat: de Italiaans-Belgische formatie GB-MG. Ploeg van Cipollini, Ballerini en – een jaar later – Johan Museeuw. Tchmil: “Ik dacht: In die ploeg ga ik mijn kans krijgen.” Het wordt de vergissing van zijn leven.

Verraad van een egoïst

“Tchmil?” Patrick Lefevere moet even kuchen als we hem de naam voorschotelen. De huidige CEO van Quick Step Floor is 37 en ploegleider bij GB-MG als Tchmil bij hem terechtkomt. “Als ik positief ben, dan zal ik zeggen dat hij heel erg op zijn eigen was.” En als hij minder positief is? “Dan zou ik hem ­redelijk egoïstisch noemen.” Twee jaar zullen ze met mekaar te maken hebben, Tchmil en Lefevere, en klikken zal het nooit. Lefevere: “Enerzijds begreep ik dat wel. Hij kwam uit het Oostblok. Slagen was de enige optie. Daar moest alles voor wijken. Anderzijds… Tchmil had niets toen hij bij ons kwam. Noël Demeulenaere (wielermecenas uit West-Vlaanderen, nvdr.) had hem in een huis in Wielsbeke geïnstalleerd. Tapis-plain op de vloer, mazout in de tank… Maar er kon amper een merci af. Bij zijn eerste overwinning vroeg ik hem of hij dan misschien zijn bloemen aan Demeulenaere kon geven, na alles wat hij voor hem gedaan had. Zelfs dat vertikte hij. Tchmil was absoluut geen teamplayer. Hij was niet bereid iets te doen voor zijn ploegmaats.”

Bij Lotto zullen ze er later niet aan tillen. Daar willen ze vooral een winnaar, iemand die het kan afmaken, eigenzinnig of niet. Maar Lefevere kan de eigenzinnigheid van zijn jongste aanwinst minder appreciëren. GB-MG heeft Tchmil in huis gehaald als luitenant voor zijn kopmannen. Alleen... “Ik zag wel dat renners als Cipollini, Ballerini en Museeuw grote coureurs waren”, zegt Tchmil vandaag. “Maar ik vond dat ik ook mijn eigen koers moest kunnen rijden. Ik had tenslotte al een paar zeges geboekt, maar dat interesseerde hen niet. Ik had geen enkele rol in de tactiek van de ploeg.” Het grote breekpunt komt er in de Tirreno-Adriatico in ’93. Lefevere: “Hij was daar tweede geworden. Maar toen ik hem de vraag stelde of hij in Milaan-Sanremo bereid was voor Cipollini te rijden, zei hij vlakaf: Neen. Oké, dan bleef hij maar thuis.” Tchmil kan er ruim 25 jaar later nog altijd niet met zijn hoofd bij. “Ik was in de Tirreno-Adriatico op twee seconden van de winnaar geëindigd, was in de ritten twee keer tweede en twee keer derde geworden. Toch was Cipollini enige kopman voor Milaan-Sanremo. Ik vond dat je ook naar mijn resultaten moest kijken.” Is het onvervalst egoïsme? Braeckevelt schudt anno 2018 het hoofd. “Hij had gewoon heel erg in zijn gedachten dat hij voor zichzelf wilde koersen. En als je zijn resultaten later bekijkt: hij had gelijk.”

© Photonews

Maar anderen kunnen de eigengereide aanpak van Tchmil minder vlot aanvaarden. Als Tchmil later die zomer al bij Lotto heeft getekend, belandt hij samen met Herman Frison in de finale van de Druivenkoers. Frison, dan al in het shirt van de Nationale Loterij, hoopt op een kleine gunst. “Allebei wisten we dan al dat ik de volgende jaren volledig in zijn dienst zou gaan rijden. Dus ik dacht: Hij gaat mij toch wel laten winnen. Maar ik keek nog maar om of hij demarreerde van achter mijn gat. En niet één keer. Ik heb mezelf gezworen: Ik mag hier doodvallen, maar die rijdt hier niet weg. Uiteindelijk won ik, met vijf centimeter verschil. Maar dat was dus mijn kennismaking met mijn nieuwe kopman. Ik wist meteen wat ik aan hem had.” Dat ervaart enkele weken later ook Lefevere een laatste keer, ditmaal op het WK in Oslo. Museeuw is er de kopman van de Belgische ploeg. Tchmil, een eenzaat, rijdt er in de witte trui van Moldavië. Lefevere hoopt vooraf dat Tchmil zijn Belgische ploegmaat bij GB-MG vooral geen stokken in de ­wielen zal steken. Helaas. “Een keer is Museeuw me komen vragen of ik voor hem wilde rijden”, zegt Tchmil. “Maar waarom zou ik dat gedaan hebben? Ik reed voor een ander land en had zelf uitzicht op het podium. Bovendien: vliegtickets, mecanicien, hotel, zelfs de inschrijvingstaks van de Moldavische federatie… Ik had alles zelf betaald. En ik had op dat moment al getekend bij Lotto en Jean-Luc Vandenbroucke. Ik had geen enkele reden om voor hem te rijden.” Maar daar denken de Belg en zijn ploegleider anders over. Armstrong wordt wereldkampioen, Museeuw eindigt vierde, Tchmil zesde. Na afloop valt het woord “verraad”. Lefevere neemt er geen woord van terug. “Zegt Tchmil dat hij alles zelf betaald heeft? Het toppunt is dat ik er nadien ben achter gekomen dat hij zijn kosten twee keer had laten betalen. Door mij en door Jean-Luc.”

Braeckevelt kan het in de lente van 1994 allemaal gestolen worden. Het WK-incident heeft de nieuwste aanwinst van Lotto alleen maar extra gemotiveerd, stelt hij vast. Zijn ‘Rus’ lost onmiddellijk alle verwachtingen in. Tchmil wordt vijfde in de Omloop Het Volk, twaalfde in Parijs-Nice en negende in Milaan-Sanremo. Waarna op 26 maart de E3 Harelbeke volgt. Braeckevelt: “Op zo’n tien kilometer van de meet ging Ekimov ervandoor, een onwaarschijnlijk goede hardrijder. Toen hij een gat van zo’n 200 meter had, ging Tchmil erachter. De renners passeerden toen nog aan de andere kant van de aankomst, waarna ze nog een toer van twee kilometer door het centrum moesten doen. Meter per meter kwam Tchmil dichterbij. Net toen ze aan de overkant van de finish waren, kwam hij erbij. Om er vervolgens opnieuw meter per meter van weg te rijden. Ongezien. Nog eens: zijn schoonste overwinning ooit.”

© Repro PDK

Niemand naast de kopman

De schoonste én de belangrijkste. Na die zege zal niets meer zijn wat het was voor Tchmil en Lotto.

Dat zegt Braeckevelt: “Aan de aankomst in Harelbeke stonden er mensen van de beheerraad van de Nationale Loterij bij mij. Ik weet nog dat ik mij omgedraaid heb: Met Tchmil hebben we zelf de Lotto gewonnen.”

Dat zegt Tchmil zelf: “Die dag is de start geweest van mijn carrière als toprenner.” Dat zeggen de statistieken. Twee weken later al wint Tchmil ­Parijs-Roubaix. En als hij acht jaar ­later, op zijn 39ste en nog altijd in het shirt van Lotto, zijn carrière afsluit, zullen naast een rist overwinningen in kleinere klassiekers ook de Ronde van Vlaanderen en Milaan-Sanremo op zijn palmares staan.

Dat zegt ook Herman Frison. “Voor Tchmil had ik een Tour gereden waarin ik zelfs niet genoeg verdiend had om mijn telefoons te betalen. Plots hadden we iemand in de ploeg die het wel kon afmaken. Zo’n sterke duvel.” Maar één ding zou nooit veranderen, weet Frison. “Hij reed alleen maar voor zichzelf. Gaf een ploegmaat in de finale de indruk even goed te zijn als hij, Tchmil stuurde hem zelf weer naar achter om een bidon. Hij kon niet verdragen dat er iemand naast hem stond. Nooit vergeet ik een spurt in de Driedaagse. Wilfried Nelissen was onze topspurter. Ik, Sergeant en Tchmil moesten de spurt aantrekken. Maar wie demarreert er tevergeefs op 500 meter van de streep en verknoeit zo ook de spurt van Nelissen? Het kot was te klein. Met een tas thee in zijn handen klopte Tchmil ’s avond op de deur van Nelissen. Nelissen pakte hem op, voeten van de grond, en zette hem eigenhandig weer aan de deur. Ik zie het theezakje nog in het rond vliegen. Dat was Tchmil. Hij zou alle truken bovengehaald hebben.” Maar of je het hem echt kwalijk kon nemen? “Misschien niet”, besluit ­Frison. Ik had hem zien komen in een Lada, ik zag hem vertrekken met een Louis Vuitton aan zijn arm. Chapeau voor zijn carrière, dat wel.”

Keuze van de redactie

Video