Direct naar artikelinhoud
#woordvandeweek

Kris Peeters, de schlemiel van de week

Schrijfster Ann De Craemer.Beeld Bob Van Mol

Elke week kiest onze taalcolumniste Ann De Craemer het #WoordVanDeWeek. Dat kan een actueel woord zijn, een hip nieuw woord, een woord dat een snaar raakt, een totaal vergeten woord of een woord dat allang had moeten bestaan. Deze week: schlemiel.

Wie de voorbije week de naam Aron Berger niet heeft gehoord, heeft onder een steen geleefd. Kris Peeters vond het best wel koosjer om een orthodoxe jood op de lijst voor de Antwerpse gemeenteraadsverkiezingen te zetten, maar als een toffe gozer is Peeters niet uit het verhaal naar voren gekomen: enig onderzoek naar de achtergrond van Berger werd er kennelijk amper gedaan, en dus moest de man die intussen bekend staat als ‘de-jood-die-vrouwen-geen-hand-wil-geven’ zijn kandidatuur intrekken. Pijnlijk voor de CD&V; pijnlijk voor Aron Berger zelf, maar wat mij betreft vooral pijnlijk voor de joodse gemeenschap in Antwerpen, want alweer is er een negatieve perceptie over ‘de joden’ ontstaan, terwijl het hier om slechts één individu gaat dat de gelijkheid van man en vrouw niet bepaald hoog in het vaandel draagt, en terwijl we niet mogen vergeten wat een belangrijke bijdrage de joden vroeger en nu aan de groei en bloei van de stad Antwerpen hebben geleverd.

Die bijdrage zit ook in de taal. De woorden ‘koosjer’, ‘tof’ en ‘gozer’, die ik in bovenstaande paragraaf gebruikte, zijn slechts drie woorden die het Nederlands ontleend heeft aan de taal der joden. Die taal is in oorsprong het Hebreeuws, maar in Europa spraken joden eeuwenlang Jiddisch, dat is gebaseerd op het Duits, met Romaanse en vooral Hebreeuws-Aramese elementen. Het werd tussen ongeveer 1630 en 1930 door veel joden gesproken, maar vandaag enkel nog door vrome joden in New York, Londen en Antwerpen. Waarschijnlijk gaat het slechts om een paar orthodox-joodse gezinnen. Niettemin heeft het eeuwenlange gebruik van het Jiddisch in Europa ook in de Nederlandse taal zijn sporen nagelaten.

Kris Peeters heeft zich in de zaak-Aron Berger allesbehalve als een bolleboos laten kennen, en nog minder als een waardige heer van het CD&V-huis in Antwerpen en daarbuiten

U zou versteld staan van hoeveel van onze alledaagse woorden uit het Jiddisch zijn ontleend. Gabber, jatten, kapsones, pleite, mazzel, mazzeltov, alles kits, stiekem, lef, stennis, smoes, noppes, habbekrats, sjoemelen, schorremorrie, gezwans, iets in de smiezen hebben, heibel, lawaai, sjofel, afgepeigerd zijn. Enzoverder. Enzovoort.

Ik vind het stuk voor stuk mooie woorden, en dat Jiddisch-Nederlandse woorden veel taalgebruikers aanspreken, bleek toen de Dikke Van Dale in 2014 vanwege zijn 150-jarige bestaan op zoek ging naar hét mooiste woord. Een woord van Jiddische oorsprong haalde het: bolleboos – en dat voor andere kandidaat-winnaars als regelneef, selfie en prima. Bolleboos komt uit het Jiddisch en vandaar weer uit het Hebreeuws, en is een verbastering van de woorden ‘baal bäjis’, wat betekent ‘de heer des huizes’. Het woord is waarschijnlijk uit de dieventaal overgenomen. Het woord ‘boos’ heeft niets met ergernis te maken, maar is verwant aan een ander joods woord dat de Nederlandse taal is ingeslopen, ‘bajes’, waarmee een gevangenis wordt aangeduid. ‘Bajes’ en ‘boos hebben dezelfde oorsprong en betekenen allebei: huis.

Kris Peeters heeft zich in de zaak-Aron Berger allesbehalve als een bolleboos laten kennen, en nog minder als een waardige heer van het CD&V-huis in Antwerpen en daarbuiten. Toen ik hem zag worstelen om zichzelf toch nog goed te praten, dacht ik aan dit joodse woord: schlemiel. Een schlemiel komt als personage vaak voor in de joodse literatuur, en is daar een sukkel; een slappeling; iemand die eerder spotlust opwekt dan mededogen. Het is ook een veelvoorkomend archetype in de joodse humor. Humor was waarschijnlijk het laatste wat Peeters voor ogen had toen hij Aron Berger contacteerde, maar de auteur van een voor velen vermakelijk Antwerps-joods schouwspel is hij de afgelopen week wél geworden.