Direct naar artikelinhoud
NieuwsFertiliteit

Cijfers geven inzage in verschillen tussen fertiliteitsklinieken: ‘Sommige IVF-centra hebben iets uit te leggen’

Fertiliteitskliniek in het Erasmus-ziekenhuis in Brussel.Beeld PHOTOPQR/VOIX DU NORD/MAXPPP

In sommige fertiliteitsklinieken wandelen bijna anderhalf keer meer vrouwen buiten met een kind. Het risico op een meerling is in sommige centra vier keer groter. Data die De Morgen opvroeg geven voor het eerst inzicht in verschillen tussen ivf-centra, maar kwaliteit goed vergelijken blijft moeilijk. ‘Sommige klinieken hebben toch iets uit te leggen.’

Na herhaaldelijke pogingen in de best scorende centra heeft meer dan 70 procent van de vrouwen jonger dan 36 een kind. In de slechtst presterende klinieken is dat ongeveer 50 procent. Vooral in enkele Waalse centra en het Gentse Jan Palfijn-ziekenhuis liggen de cijfers onder het gemiddelde.

Dat blijkt uit de recentste gegevens over de fertiliteitsklinieken, uit 2021, die De Morgen opvroeg op basis van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB). Dat er verschillen zijn tussen fertiliteitscentra - dat zijn er in ons land achttien - is bekend. Maar concrete cijfers bleven tot dusver interne keuken. “Als patiënt heb je weinig om op af te gaan, en dat is jammer”, zegt Marijke Merckx, voorzitter van patiëntenvereniging De Verdwaalde Ooievaar. “Wij zijn al langer vragende partij voor meer transparantie.”

Niet alleen de slaagkans van een ivf-traject verschilt, ook het risico op een tweeling is niet overal hetzelfde. Zo is de kans dat je met twee baby’s naar huis gaat in sommige centra ruim drie keer groter dan in andere, omdat er tegen de aanbevelingen in vaker meer dan één embryo tegelijk wordt teruggeplaatst. “Sommige klinieken hebben toch iets uit te leggen”, zegt fertiliteitsarts Herman Tournaye (VUB).

Om de data goed te kunnen interpreteren, is een beetje inzicht nodig in hoe ivf in zijn werk gaat. Een vrouw krijgt eerst hormonen om haar eierstokken te stimuleren, waarna haar eicellen worden geoogst. In-vitrofertilisatie levert vervolgens een variabel aantal embryo’s op. Soms wordt een ‘vers’ embryo teruggeplaatst, en worden de andere ingevroren, voor latere pogingen. Sommige centra vriezen vaak alle embryo’s eerst in, om het risico op complicaties door een te snelle terugplaatsing te vermijden. Zo’n cyclus kan zes keer worden herhaald met terugbetaling.

Een eerste indicator in het rapport dat De Morgen opvroeg, kijkt naar de kans op een kind per teruggeplaatst vers embryo in de eerste cyclus, bij vrouwen jonger dan 36. “Een goede indicator voor de kwaliteit van je ivf-lab”, volgens Tournaye. Die kans bedraagt gemiddeld 33,8 procent, maar varieert van iets meer dan 15 procent tot meer dan 45 procent. Belangrijk: slaagkansen bij ivf dalen snel met de leeftijd, maar de groep jonger dan 36 geldt als referentie voor vergelijkingen tussen centra.

Die cijfers gaan enkel over verse embryo’s. De ingevroren embryo’s zijn wel mee in rekening gebracht in de zogenoemde ‘cumulatieve slaagkans’. Die geeft weer hoe groot de kans is dat vrouwen die in 2018, 2019 en 2020 een ivf-traject startten, eind 2021 - en dus na herhaaldelijke pogingen met zowel verse als ingevroren embryo’s - een kind hadden. Die kans varieert van iets meer dan 50 procent tot iets meer dan 80 procent. De data leren ook dat de kans op een kind na één of twee cycli in bijvoorbeeld het UZ Antwerpen of het AZ Sint-Jan in Brugge groter is dan na vijf of zes cycli in Jan-Palfijn of het Hôpital Universitaire Saint-Pierre.

Die cijfers zijn een onderschatting, want sommige vrouwen haken voortijdig af of hadden eind 2021 nog niet de kans om zes cycli te doorlopen. Een meer ‘optimistische’ berekening gaat ervan uit dat die vrouwen blijven proberen. In dat geval varieert de kans van iets meer dan 70 tot bijna 100 procent. De werkelijke slaagkansen zullen ergens in het midden liggen.

Elke manier om slaagkansen te meten, heeft zijn voor- en nadelen. Sommige centra zijn erg selectief en plaatsen enkel de allerbeste embryo’s terug, met goede cijfers per transfer tot gevolg. Maar omdat sommige van de afgekeurde embryo’s misschien toch een zwangerschap hadden kunnen opleveren, resulteert die aanpak mogelijk in een lagere cumulatieve kans op een kind. “Het is belangrijk dat centra hier eerlijk over communiceren en samen met de patiënt afwegen wat het belangrijkst is”, zegt bio-ethicus Heidi Mertes (UGent). “Niet iedereen heeft dezelfde draagkracht.”

Meer kans op een meerling

De data brengen ook opvallende verschillen in de kans op een meerling aan het licht. Bij een eerste cyclus mogen ivf-centra slechts één embryo per keer terugplaatsen. Die regel kwam er om de kans op meerlingen, met een groter risico op vroeggeboorte en andere complicaties, te beperken. Bij volgende cycli mogen wel twee embryo’s worden teruggeplaatst, al is dat niet aanbevolen.

Dat gebeurt in sommige centra duidelijk vaker, want de kans op een tweeling (gemiddeld 5,3 procent), varieert van een paar procent in het AZ Middelheim tot bijna 15 procent in het Grand Hôpital De Charleroi. “Meer dan 5 procent tweelingen is eigenlijk niet meer van deze tijd”, oordeelt de Nederlandse fertiliteitsexpert Sebastiaan Mastenbroek (Amsterdam UMC).

“Er zijn duidelijk centra die veel te laagdrempelig meerdere embryo’s terugplaatsen en zo onnodige risico’s nemen”, zegt fertiliteitsarts Dominic Stoop (UZ Gent), bestuurslid bij de Belgian Society for Reproductive Medicine (BSRM).

Een recente medische richtlijn van de European Society of Human Reproduction and Embryology komt op basis van het onderzoek ter zake tot de conclusie dat er geen goede rechtvaardiging voor het terugplaatsen van meerdere embryo’s is. “Dat biedt geen enkel voordeel”, zegt Mertes, die meeschreef aan de richtlijn. “In het belang van de gezondheid van het kind is het beter om embryo’s één per één terug te plaatsen.”

Embryo’s kunnen zowel na drie als na vijf dagen worden teruggeplaatst. Sommige centra, zoals het UZ Gent, doen dat uitsluitend op dag vijf. Andere, zoals het UZ Saint-Luc, doen dat amper.

Er is een tendens om meer embryo’s op dag vijf in te planten. Een van de redenen daarvoor is dat er tijdens die paar extra dagen in het lab een natuurlijke selectie plaatsvindt waardoor op dag 5 de meest levensvatbare embryo’s overblijven. Dat bespaart vrouwen dus mogelijk een vruchteloze poging. “Daarvoor moet je wel vertrouwen hebben in je lab”, zegt Tournaye. “Sommige centra plaatsen embryo’s liever snel terug omdat ze vrezen dat er anders te weinig overblijven.”

Voor de gezondheid van het kind lijkt terugplaatsen op dag drie of vijf geen groot verschil te maken. “Als je een goed lab hebt, lijkt het beter om voor dag vijf te kiezen en zo vrouwen het leed van een gefaalde poging te besparen”, besluit Mertes.

Gebrekkige data

De gegevens moeten met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Verschillende factoren kunnen de slaagkansen in een kliniek beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld het profiel van de patiënten. Sommige klinieken behandelen meer patiënten met specifieke aandoeningen die hun kansen verlagen, zoals endometriose, of die elders al vruchteloze pogingen hebben ondernomen. “Dat speelt vooral in de universitaire centra, minder in de kleine klinieken”, zegt Stoop.

Ook vrouwen uit lagere socio-economische klassen, die bijvoorbeeld meer roken en vaker overgewicht hebben, hebben een kleinere kans op een succesvol traject. “Die impact maak je zelfs met een goed ivf-lab niet ongedaan”, zegt Stoop.

Daarnaast houden niet alle centra even nauwgezet bij of een zwangerschap een levend geboren kind oplevert. Dat is bijvoorbeeld lastig in sommige centra waarnaar veel patiënten worden doorverwezen die vervolgens weer vertrekken om elders te bevallen. Ook dat vertroebelt de data.

“We mogen geen appelen met peren vergelijken”, zegt Wim Decleer, hoofd van het fertiliteitscentrum in Jan Palfijn, dat op een aantal indicatoren slecht scoort. “Als OCMW-ziekenhuis zien wij meer patiënten met een ongezondere levensstijl en medische problemen. Onze patiënten hebben vaker weinig, of zwakke embryo’s, wat verklaart waarom we vaker op dag drie en vaker twee embryo’s inplanten, om de kans op een kind te vergroten. Als je dat allemaal meerekent, zijn onze resultaten helemaal niet slecht. Verschillende klinieken weigeren vrouwen met een ongunstig profiel. Dat levert goede statistieken op. Wij gaan niet voor de beste statistieken, maar voor de individuele keuze van mensen.”

Waar centra precies de lat leggen om patiënten te weigeren, is niet duidelijk. “Je kan discussiëren over hoe goed of slecht zo’n weigering is”, vindt Mertes. “Het kan ook in het belang van de gezondheid van moeder en kind zijn.”

De cijfers leren ook dat er momenteel geen goede data voorhanden zijn om een objectieve vergelijking tussen centra mogelijk te maken. “Dat is nooit een prioriteit geweest”, zegt Stoop. “Wij willen daar graag aan meewerken, maar dan moet de overheid ook middelen vrijmaken om betere data te verzamelen.”

Volgens Mastenbroek zouden de resultaten minstens tot introspectie moeten leiden. “Onderzoek moet uitwijzen of er goede verklaringen voor de verschillen zijn”, zegt hij. “Als ze aan een verschil in kwaliteit te wijten zijn, moeten centra van elkaar leren wat beter kan. Dat gebeurt nu veel te weinig.”

Centra krijgen jaarlijks een rapport met daarin hun eigen resultaten, naast de geanonimiseerde cijfers van de anderen. Het idee is dat dat tot kwaliteitsverbetering aanzet, maar het is de vraag of dat volstaat. “Wanneer centra herhaaldelijk slecht scoren is dat toch problematisch”, zegt Tournaye. “Er zijn nu geen gevolgen voor wie ondermaats presteert, en dus ook weinig stimulans om beter te doen. Hopelijk brengt meer en betere publieke rapportering daar verandering in.”

Alle ziekenhuizen kregen de kans om duiding bij hun resultaten te geven. Ze kregen ook de vraag waar ze eventueel nog ruimte voor verbetering zien, en of ze voorstander zijn van meer publieke rapportering.