Direct naar artikelinhoud

Peter Winnen over de valkuilen van het wielrennershart

De benen zijn moe, het hoofd is moe, alles is moe, maar mijn hart is in topvorm
Beeld de Volkskrant

Het fysieke hart is een bijzonder plastische pomp, het voegt zich naar de behoefte. Het is genereus, dociel zelfs. Op mijn 15de begin ik met het opnemen van de ochtendpols. Ik daal al snel af naar 48 slagen per minuut. Soms naar 42, maar dat is omdat er af en toe een samentrekking wegvalt. Hoewel het me soms angst inboezemt, ben ik vooral trots op mijn rustige hart. ­Natuurlijk, het aantal trainingsuren doorgebracht in het racezadel is niet te vergelijken met dat van de professionals en de koersen zijn qua afstand minder dan eentiende, toch begint het al een beetje op de dwaze harten van mijn helden te lijken.

Ik ben een jaar of vijf beroepsrenner als ik een persoonlijk record vestig van 28 slagen. Het gebeurt op de voorlaatste dag van de Giro, tussen de ochtend- en de middagetappe. Ik lig op bed en tel. Kalm als de dood is de rustpols. Maar wat deugt er niet? Na drie weken fietsen hoort een hart niet meer zo traag te slaan en al helemaal niet na een hectische ochtendrit. Het hoort vermoeid te zijn en rusteloos. De benen zijn moe, het hoofd is moe, de ingewanden zijn moe, alles is moe, maar het hart lijkt me compleet gestoord in aangepastheid. Het is in topvorm.

Wielrenners springen niet zachtzinnig om met hun harten. De naald staat vaak en langdurig in de rode zone. Maar ze blijven het vanzelfsprekend vinden dat de motor in de borst blijft brullen. Wat hen werkelijk drijft, huist in de diepte van de boezems: eerzucht, ambitie, passie, de noodzaak van het grensoverschrijdende, liefde voor de sport, liefde voor het meisje, liefde voor de liefde; de noodzaak te worden liefgehad. Zo groot is de liefde soms dat een hart scheurt.

Het innerlijke hart was te rusteloos voor het gewone leven, het ­fysieke hart te sterk

Het is 1990. Het medisch team van de ploeg waarin ik rijd, houdt onze harten goed in de gaten. Regelmatig vinden er zogenaamde 24-uurregistraties plaats. Dat betekent trainen met een kastje, eten met een kastje, slapen met een kastje, vrijen met een kastje. Van de twintig coureurs blijkt er maar eentje een volledig storingsvrij hart te bezitten. Niet dat de negentien anderen gevaar lopen – niemand krijgt het advies te stoppen – maar het is duidelijk dat gezondheid in het wielrennen een rekbaar begrip is.

Die ene supergezonde is na zijn carrière zwaar verslaafd geraakt aan amfetamines. Het innerlijke hart was te rusteloos voor het gewone leven, het ­fysieke hart te sterk.

Zo nu en dan zie ik achter het glas van een reliekschrijn in een basiliek het hart van een lang geleden gestorven heilige. Het is nauwelijks te bevatten dat het leerachtige, sterk gekrompen zakje ooit geklopt heeft in de borst van een levend wezen. Maar ik kan me zonder moeite voorstellen hoe in de donkere holte intense devotie heeft gewoed, en liefde, compassie, eerzucht, twijfel, dwaasheid; de pijnlijke oorlog tegen een regiment demonen die zelfs – of juist – een heilige op aarde bezoeken.

Wanneer een wielrenner plotseling omvalt denk ik aan deze ingedroogde orgaantjes. Ik hoor de echo’s van te jong verstilde harten waardoorheen de wind van al te menselijk verlangen heeft gewaaid - als door een open raam.